» Boeken » Al deze Stenen voor Sparen en Lenen » Hoofdstuk 13 » Pagina 127-128
Hoogkarspel II, jaarverslag 1938.
Mijnheer de Voorzitter, Geachte
vergadering.
Wederom is een jaar verstreken; een jaar dat wederom met een
zwarte kool in de geschiedenis van de tuinbouw kan aangetekend worden.
Hoeveel nog, kunnen we vragen. Optimisten zouden ons kunnen verzekeren,
dat we toch in elk geval een jaar dichter tot het einde van de crisis zijn
genaderd. De vraag rijst bij ons of we nog wel spreken moeten van een
crisis. Een crisis heeft een tijdelijk karakter en komt tenslotte tot een
oplossing. We zien nu al van 1929 reikhalzend die oplossing tegemoet; ze
laat op zich wachten. Daarom komt het ons beter voor, in 't algemeen, maar
in 't bijzonder voor de tuinbouw te spreken van een tijd van laag
conjunctuur, waaraan we ons hebben aan te passen zo goed en zo kwaad als het dan gaat.
Waarschuwing in 1918.
Teksten als de bovenstaande treffen we in veel
notulenboeken aan. Zouden we bij de geschiedenis van iedere plaats daar
aandacht aan hebben besteed, dan was er sprake geweest van evenzoveel
herhalingen. Bewust is daarvan afgezien en zijn de ervaringen uit die
periode in dit hoofdstuk samengebracht.
Naast de notulenboeken zijn, meer
dan anders, ook andere bronnen geraadpleegd, omdat er veel uit de notulen
is weggelaten: “vanwege het risico dat ongewenste personen kennis
konden nemen van de bancaire voortgang”.
Een citaat uit een krant van
1938. De journalist laat een ander licht op de gebeurtenissen schijnen.
Hij heeft een wat optimistischer beeld van de toekomst en doet alsof, de
“moeilijke periode” achter de rug is. Ook hij is nog onkundig
van het dreigende gevaar van een tweede wereldoorlog. Er staat letterlijk:
“De moeilijke oorlogsjaren van 1914-1918, die een totale ommekeer
brachten in de geldwereld, hebben dank zij de goede leiders uit die dagen,
geen schadelijke gevolgen gehad. Waar overal bij de banken de geplaatste
spaargelden uit een ongemotiveerd angstgevoel werden opgevraagd (bedoeld
zijn de handelsbanken), kwam er bij de Boerenleenbanken slechts een
enkeling zijn spaarduitjes opeischen. En die eene liet, na een
geruststellend woord van de Kassier, zijn penningen onder de veilige berusting der Boerenleenbank.
Zoo kunnen wij dus zien wat een groot
vertrouwen de Boerenleenbanken genoten. Waar immers kon iemand zijn gelden
veiliger beleggen. Alle leden gezamenlijk stelden zich verantwoordelijk
voor het terugbetalen ervan. Het Bestuur waakt over de spaargelden als een
kloek over haar kuikens en eventuele fraude of diefstal is geregeld door de Centrale Bank te Utrecht.
Dringende oproep aan alle Kassiers in 1939.
Zelfs de crisistijd na 1930 welke weer een geweldige verandering bracht in de geldswaarde der panden, de crisis, welke veel goed gesitueerden tot arme menschen maakte, buiten hun schuld, de crisis welke de gegoedheid der voorschotnemers en der borgen vaak tot de helft reduceerde, zelfs die crisis, welke de diepste depressie is geweest die ooit de wereld heeft meegemaakt, die 't geld en 't credietwezen tot in de diepste fundeeringen beroerde, die crisis die vooral de Boerenleenbanken diep dreigde te treffen, is als een dreigende onweerswolk voorbij getrokken zonder banken ten offer te zien vallen.”
Voorschotboekje.