» Historie » Beknopte Kroniek der Gemeente Andijk » 12 » Pagina 76-93
Roomskatholieken.
In de Middeleeuwen omvatte het geestelijk rechtsgebied van
Wervershoof behalve de burgerlijke gemeente ook Zwaagdijk en behoorde
in de 13e eeuw, ofschoon gelegen in de Proostdij van West-friesland,
tot de abdij van St. Odulphus te Staveren. Omstreeks het jaar 1500 werd door
Wervershoof aan institutiegeld slechts één scutum aan de Proost
betaald. Na de hervorming waren de katholieken van Wervershoof van
een eigen priester verstoken en werden ze door rondtrekkende
geestelijken in hun godsdienstige behoeften ter zijde gestaan. In het
begin van de 17e eeuw werd Wervershoof met Oostwoud ingedeeld bij
Medemblik, waarvan de katholieken van Wervershoof de pastoor Hermes
Velttius S.Th.B. als hun eigen herder erkenden. Doch toen deze op 4
oktober 1626 overleden was hebben de katholieken van Wervershoof en
Oostwoud in vereniging met die van de Bangert en Broekoord -van wie
de eersten onder Lutjebroek, de laatsten onder Grootebroek
ressorteerden- zich van Medemblik afgescheiden en gemeenschappelijk
bij de kerkelijke overheid een eigen pastoor aangevraagd die hen in
de persoon van Gulielmus Copollius in september 1627 werd toegezonden.
Zo omvatte de kerkelijke gemeente de buurtschappen Wervershoof,
Oostwoud, de Bangert, de Broekoord -ook de Meiboom genoemd naar een
ter plekke staande herberg- waarbij zich later ook Onderdijk voegde.
Dit uitgestrekt geestelijk rechtsgebied werd gedeeld door drie schuil- of hulpkerken,
waarvan er een stond aan de Laag (de lage dijk), een in de Bangert en
een in de Broekoord. Elk der bedehuizen had zijn eigen administratie
en ook zijn drie kerkvoogden. Ter nadere plaatselijke aanduiding
dient vermeld dat het bedehuis aan de Laagdijk gevestigd was in de woning
van Kl. Swart, dat van de Bangert waar thans J. Swart Azn. woont, en
dat in Broekoord, waar destijds J. Ellerbroek zijn timmerwinkel had, ten westen van de openbare school.
Omstreeks het jaar 1629 woedde de pest in West-friesland want we
lezen dat Monseigneur Johannes Braeber, die te Wervershoof geestelijk
herder was van 21 december 1628 tot 8 september 1629, op die datum
aan de pest bezweek en aldaar in de kerk begraven werd. Rembertus
Entagus kwam als priester op 22 februari 1659 in de statie. Hij was
afkomstig uit Binnenwijzend. Onder zijn pastoraat is het gebeurd dat de burgemeester
van Wervershoof Reijnier Jansz, die niet alleen de gereformeerde
religie vijandig gezind was “doch ook lasterlijck van haar
gesproken had”, door de Synode van Hoorn op 4 augustus 1671 aan
de heer President van het Hof werd overgeleverd. En inderdaad is
burgemeester Reijnier Dansz in hechtenis gesteld en voor het stadhuis
te Medemblik op het schavot geplaatst, alwaar hij openlijk de
magistraat en God gebeden heeft om vergiffenis. Joesphus Majus werd in
1754 pastoor te Wervershoof; hij bleef er tot 1765. Onder zijn
pastoraat werd door de kerkmeesters van de sluipkerk aan de Bangert aan
de Raden van Holland en West-friesland het verzoek gericht om hun
bedehuis, van ouds een boerderij, te mogen herstellen en te
vergroten. In meer dan veertig jaar was er niets aan gedaan en het
bouwwerk was in zeer vervallen staat geraakt. De weeg aan de
oostzijde was verzakt, zodat het kerkje dreigde in te storten. De
kerkmeesters Jacob Jansz Baars en Gerrit Corneliszn. waren dan ook
volkomen overtuigd dat er iets gedaan moest worden en vroegen tevens
om van deze gelegenheid gebruik te mogen maken de kerk aan de
oostzijde vijf voeten te mogen vergroten, welk verzoek word ingewilligd.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat én de heer pastoor én de
kerkmeesters alles deden wat in hun vermogen was om het de
parochianen naar de zin te maken. Natuurlijk was de weg die zij naar
hun kerkelijk centrum moesten afleggen (en vergeet niet dat dat te voet geschiedde) zeer groot.
Denk er zelfs eens aan dat de inwoners van Oostwoud soms naar
Broekoord in Andijk moesten. Maar men tippelde veel en had deze
moeite er graag voor over; de tocht was in elk geval korter dan naar
de kerk te Lutjebroek. Wij menen dan ook dat niet een der gelovigen
zich verongelijkt zal gevoeld hebben en toch wist men in besloten kring dat er iets aan de eendracht haperde.
Er is reden aan te nemen dat deze onrust veroorzaakt werd door de
administratieve beslommeringen van drie kerken en meningsverschillen
van negen kerkmeesters. Aan pastoor Johannes Coeleman, die van 8 mei
1781 tot 7 november 1795 te Wervershoof stand, komt de eer toe het
eerst er naar gestreefd te hebben, de twistappel die het bestaan van
de drie schuilkerken meebracht weg te ruimen. Hij stelde zijn
geloofsgenoten voor de drie kerken op te heffen en er één groot
bedehuis in het midden van de gemeente Wervershoof voor in de plaats te
laten zetten. Onbegrijpelijkerwijs kwam juistvan de bewoners van Lagedijk
en Onderdijk veel tegenwerking en helaas moest pastoor Coeleman,
omdat er veel over de zaak gesproken was, ondervinden dat zijn goede
bedoelingen schipbreuk leden, ondanks dat bovengenoemde herder wilde en
kon bewerken dat er een pad vanaf de Lagedijk over het land (dat
inmiddels aan de kerk was geschonken) kwam, tot aan de te bouwen
kerk. Op die manier was het voor de katholieken van Onderdijk geen
bezwaar meer zou men zeggen, want de weg was dan slechts vijf minuten
gaans langer. Doch pastoor Coelemans hartewens werd niet vervuld.
Maar zie, de ogen van de mensen waren toch opengegaan en onder het
pastoraat van Hermanus Steenbergen kwamen in 1803 de kerkmeesters tot
overeenstemming en werd eensgezind aan de opbouw van de centrale kerk begonnen.
Deze werd in 1805 ingewijd door de bisschop van Roermond. De
schuilkerken werden verkocht; die in Broekoord werd op 9 februari
1805 verkocht voor ƒ 600,- aan Dirk Roelofsz; de kerk aan de Bangert
op 29 maart 1805 aan Dirk Paij eveneens voor ƒ 600,- en het gebouw
aan de Lagedijk (maar dit was met priesterswoning) aan Cornelis Dal, zulks voor ƒ 1900,-.
Voor 60 à 70 jaren word de eerste kerk vervangen door de thans
bestaande, die groter en fraaier als zij is niet alleen een sieraad
is voor het dorp, doch een baken, wijd in de omtrek zichtbaar.
De Roomskatholieke inwoners van het hedendaagse Andijk trokken zich
langzamerhand geheel terug naar het begin van Wervershoof en de Bangert.
Zij ijverden er zeer voor, daar een eigen kerkgebouw te stichten,
want hun zielental breidt zich steeds uit. Naar men zegt is het land
voor de kerk reeds aangekocht en is het wachten alleen op het geld
voor de opbouw van het Godshuis. Ook is door hen reeds een lokaal
gehuurd, dat ingericht is voor bewaarschool met een zestigtal leerlingen.
De gegevens over het wel en wee van de katholieken van Wervershoof
zijn om met grote welwillendheid verstrekt door bemiddeling van het
hoofd van de parochiekerk aldaar, de zeer eerwaarde heer pastoor A.J.M. Busch.
Protestanten.
Gelijk reeds hiervoor is gemeld behoorde Andijk tot 1667 kerkelijk
deels tot Grootebroek (namelijk de Geuzenbuurt, de Broekoord en daar
beoosten) en deels tot Lutjebroek (vanaf de Geuzenbuurt en daar
bewesten). De geregelde kerkgang en de begrafenissen waren in het barre jaargetijde
erg moeilijk en daardoor werd er verlangd zelf een kerk en
begraafplaats te bezitten. In 1666 werd tot kerkbouw besloten en op
17 april 1667 deed dominee Abrahamus Hovius als eerste predikant zijn
intrede. Met deze predikant werd de eerste tijd nog dienst gehouden in een
hooischuur staande aan de Munnekai. Onderwijl was men met het bouwen
van een kerk begonnen, die reeds volgens de in gebogen ijzers
uitgedrukte cijfers op de buitenmuur van de kerk in 1667 gereed kwam.
Op 18 september van dat jaar werd zij door de predikant ingewijd en
de pastorie ingebruik genomen evenals de begraafplaats, het “oude kerkhof” genaamd.
De toren werd in 1761 gebouwd en is van een uurwerk voorzien. Op de klok staat het volgende opschrift:
Steen en Barchhardt fundunt
Enchusae Anno 1761
Soli Deo Gloria
Komt Andijk Burgers, wilt U tempelwaarts begeven,
De Heer gebiedt aldaar, den zegen en het leven.
In maart 1943 is deze klok helaas ook als oorlogsslachtoffer
gevallen. De toren is het eigendom van de gemeente, hoewel wij
meenden dat Napoleon alle torens tot staatseigendom had verklaard. De
kerk is herhaalde malen vergroot. Op de eikenhouten preekstoel en het
doophek van hetzelfde hout staat ook het jaartal 1667 terwijl in de
koperen doopboog het wapen van Enkhuizen prijkt en het jaartal 1668;
waarschijnlijk dus een geschenk. De in 1667 naast de kerk gebouwde
pastorie werd in 1877 verlaten. Men had de aan de kerk grenzende
bakkerij van Kl. Schuurman aangekocht, bouwde op die plaats een
nieuwe pastorie en de predikant verhuisde daarheen. De oude pastorie
werd, wat de bovenwoning betreft, eerst aan verschillende personen
verhuurd, maar vanaf 1882 werd ze kosterswoning. De nieuwe pastorie moest
in 1923 voor de dijkverzwaring wijken en werd door Drechterland aangekocht
om vervolgens het lot te delen van alle te slopen huizen. Iets verder
naar achteren is echter in 1927 een naar de eisen van de tijd gebouwde predikantswoning opgetrokken.
Inmiddels was ook te Oosterdijk (Andijk-Oost) in 1875 een Nederlands
Hervormde gemeente gevormd, die een eigen kerkgebouw stichtte.
Voordien moesten alle protestanten van Andijk in West ter kerk gaan, wat
ook weer, vooral in de winter, zijn bezwaren had. Na het vertrek van
de voorlaatste predikant zijn de kerkelijke gemeenten van Andijk-West
en -Oost gecombineerd. De predikant waant nu op West en neemt des
zondags om beurten de dienst op West en Oost waar.
In 1634 is in Nederland de afscheiding van de Gereformeerde Kerk van
de Nederlands Hervormde Kerk begonnen en op 15 oktober van dat jaar hebben
zich te Andijk 8 leden van de Hervormde Kerk losgemaakt. Ze hielden
hun samenkomsten eerst in een schuur, later in een boerderij. Een
houten gebouw, staande nabij de Kathoek, dat over een smalle brug die
over de dijkgracht leidde te bereiken was, werd hun eerste kerk, die
later vele malen is vergroot. In 1845 scheidden zich enkele leden van de Gereformeerde
gemeente af en sloten zich aan bij het geloof van Jan Mazereeuw,
geboren in 1773 en overleden in 1855. Deze Mazereeuw was Maire onder
het Franse bewind. Hij was eerst een welgesteld landbouwer, maar
omdat hij niet op zijn zaken paste, was hij achteruit gegaan. In 1824
wierp hij zich op als profeet, die de ondergang van de wereld aankondigde.
Hij vond geloof en volgelingen. Zijn aanhangers verkochten hun land
tegen spotprijzen, hakten hun boomgaarden om, enzovoorts. En toen de
profetie niet uitkwam, volharden zij toch in hun geloof dat de
ondergang van de wereld toch elke dag kon komen. Mazereeuw had ook
gezegd dat hij zichtbaar ten hemel zou varen; ook dit werd niet
vervuld, want hij stierf als alle andere mensen. Zijn volgelingen
hielden de wacht bij zijn graf omdat zij zijn opstand elke dag
verwachten. Maar niets gebeurde. Hun profeet had bij zijn leven zulke
fantastische dingen voorspeld, die hij zei waar te kunnen maken uit
de bijbel, dat zijn aanhangers ook na zijn dood nog in hem bleven
geloven. Hij had ook de sacramenten verworpen, zeggende: “dat men in het laatst der dagen geen bondsregelen nodig had” enzovoorts. De secte van Mazereeuw kwam 's zondagsmorgens van 8 tot
12 uur bijeen, naar men zegt onder het genot van een kopje koffie en
een pijp tabak. Hun kinderen mochten de school niet bezoeken.
Onderwijs, en met name godsdienstonderwijs moesten de ouders zelf aan
de kinderen geven. Sober en ingetogen was hun leven; daarom
hadden ze een afkeer van sieraden en frisse kleuren. Van deze Mazereeuwers
vestigden zich kleine kringen te Andijk, Enkhuizen en Opperdoes.
Geleidelijk is de secte in verval gekomen en omstreeks 1900 hebben de laatste Mazereeuwers
zich weer bij de Gereformeerde kerk aangesloten.
Nadat het kerkgebouw van de Gereformeerde kerk weer te klein was geworden werd
in 1862 besloten een ander Godshuis te stichten. Op 20 september 1863
werd de nieuwe kerk en op 12 oktober daaraanvolgend de pastorie
ingewijd. In 1894 en 1902 werden wegensgebrek aan zitplaatsen in deze
kerk gaanderijen aangebracht. Dat hielp maar tijdelijk, want in 1905
moest, om het bedehuis te kunnen vergroten de pastorie worden afgebroken,
Aan de oostzijde kwam nu uitbreiding van het Godshuis en daarnaast de
nieuwe pastorie, totdat resoluut besloten werd om, teneinde voorgoed
van die gedeeltelijke bijbouwingen af te zijn, een stuk grond aan de
Middenweg te kopen. Kerk en pastorie verrezen nu aan die weg.
Menigmaal hebben wij onze schreden daar heen gericht, niet alleen om
frisse lucht te happen, maar ook om in bewondering stil te staan voor
dit Godshuis, dat in zijn ranke lijnen ons sprak van een schoonheid
die stilmaakt; naar dit Godshuis waarvan de in warme kleuren
gebrandschilderde ramen, het lied van de arbeid zingen. Hoe rustig
moet, dachten wij, dit gebouw de mens stemmen, die het ivoorblanke
wit van de muren slechts afgewisseld ziet door het bruin ter betimmering
bovenin het schip der kerk, 't zilver met bruin van het orgel en de
donkere eikenkleur van preekstoel en banken. Natuurlijk hadden we de
koster om inwendige bezichtiging kunnen vragen, maar dan moesten we
iemand lastig vallen en dat doen we niet graag. Voor we echter Andijk verlieten
hebben we de stoute schoenen aangetrokken en ons verzoek gedaan.
De koster was volgaarne bereid het kerkgebouw voor ons te ontsluiten
en ons rond te leiden. Maar nu moet ons iets van het hart. Onze
idylle was verstoord. Ik hoop niet dat iemand het ons kwalijk neemt,
dat we dit schrijven. Men zegt immers: “over smaak valt niet te
twisten” en daarom nogmaals, we hopen, dat niemand boos over
onze woorden wordt, want in plaats van het door ons gedroomde reine
wit van de muren, vonden we een tamelijk drukke, donkerbruine houten
betimmering, hier en daar nog wat opgevrolijkt door een bewerkt rood blokje.
Joden telt Andijk niet onder zijn bevolking.