» Historie » Beknopte Kroniek der Gemeente Andijk » 20 » Pagina 139-154
De West-Friezen zijn over het algemeen stoer gebouwd; de meesten zijn
meer dan middelmatig lang, ja er zijn geslachten die door bijzondere
lengte en gespierdheid uitmuntten. Bij zulk een lichaamsbouw verwacht men
een uitstekende gezondheid en die bezitten de West-Friezen gelukkig ook.
Velen bereiken een hoge leeftijd. De West-Fries heeft evenals zijn
stamverwante broeder, de Fries een gesloten karakter, maar weet men de weg
naar het hart te vinden dan heeft men hem ook gewonnen en staan hart en
huis volkomen voor U open. Hij is vrijheidlievend, dat ligt in zijn aard,
maar het is geen vrijheidsliefde die in losbandigheid ontaardt.
Het is de liefde voor zijn geboortegrond die hij met hand en tand, ja met
zijn leven zal verdedigen, maar vechtersbaas van nature is hij niet; in
tegendeel is hij eerder zacht van karakter en vredelievend. Hij is
ordelievend, dat ziet men aan het keurig bewerken van zijn land, doch ook
in die zin ordelievend, dat hij wetten en bepalingen die van overheidswege
zijn gegeven eerbiedigt. Door zijn geslotenheid is hij niet spontaan, en
al moge spontaanheid in sommige gevallen wel eens aangenaam aandoen, in de
meeste omstandigheden is het: “bezint eer ge begint”, toch maar de zekerste weg.
Hij is eerlijk in de handel, eerlijk in zelfkritiek, maar geeft ook zijn
tegenstander de mening die hij over hem heeft onomwonden te kennen.
Kortom, hij is een mens waar men op aan kan en dat is ontzettend veel waard.
Zijn Taal.
Zo juist lezen we in het Dagblad voor Noord-Holland de volgende oproep. “Het hoofdbestuur van de “Westfriesche Dijk” heeft besloten
met ingang van heden (7 februari 1944) een prijsvraag uit te schrijven
voor prozaschetsen in het Westfries.
De beste schetsen zullen gepubliceerd worden. De mededingers zijn geheel
vrij in hun keuze van onderwerp. De in te zenden bijdragen dienen een
lengte te hebben van tenminste 10.000 woorden en ten hoogste 15.000. Het
Westfries dat gebruikt wordt door de inzenders mag alleszins plaatselijk
gekleurd zijn, dat wil dus zeggen dat inzendingen bijvoorbeeld in de
dialecten van Egmond, Enkhuizen, Texel, de Zaanstreek of Volendam evenzeer
zullen mededingen als inzendingen die in het algemeen Westfries gesteld
zijn. “En het hoofdbestuur schrijft verder: Het bontgeschakeerde
Westfries met zijn overrijke woordenkeus heeft voor een prozaschets de
beste mogelijkheden.
Het onderstaande stukje over de Westfriese taal danken we aan de welwillendheid van de heer N.J. Groot te Binnenwijzend. Het Westfries dat
te Andijk gesproken wordt, behoort tot de taalgroep die door prof. van
Ginniken met Friso-Frankisch is aangeduid. Het is dus van oorsprong een
Fries dialect, waarin een Frankische, men zou kunnen zeggen Hollandse
inslag merkbaar is. Dit Friso-Frankisch dialekt wordt gesproken in een
gebied dat tegenwoordig bekend staat als Hollands Noorderkwartier.
Misschien is het goed er even op te wijzen dat de naam Noord-Hollands
Noorderkwartier historisch en taalkundig onjuist is.
Deze naam was van ouds van toepassing op Waterland en Kennemerland omdat deze delen van
Holland het eerst door Hollandse graven bij hun gebied gevoegd werden.
Westfriesland is eigenlijk Noord-Holland boven het IJ. Doch keren we terug
tot “de taal”.
Het Friso-Frankisch wordt behalve in Westfriesland ook gesproken in een smalle strook langs de kust; Scheveningen als zuidelijkste uitloper.
Natuurlijk zijn de dialecten die in het boven omschreven gebied gesproken
worden, niet gelijk. Het Schevenings is anders dan het Lutjewinkels, het
Zaans anders dan het Enkhuizens. Maar in grote lijnen komen al die
plaatselijke taaltjes toch weer bij elkaar en gelden voor die alle de Friso-Frankische kenmerken.
Een uitzondering hierop maakt het Enkhuizens.
Deze kenmerken komen tot uiting in zinsbouw, woordkeus en in de woordenschat. Door de nivelerende
werking van de moderne vooruitgang is het dialect danig in de knoei
gekomen. Velen van de jongeren kennen nog maar weinig van de oude gewoonten en uitdrukkingen
En niet alleen de taal en de zeden werden verwaarloosd, de gehele
levensstijl veranderde. Het stond zo “raar” nu nog dialekt te
spreken, zo achterlijk, zo onbeschaafd, zo boers. En toch heeft het
dialect zijn rechten; het is veel ouder dan het tegenwoordige Nederlands.
Er is dus geen sprake van, dat het dialect een vervormd Nederlands is. Het
dialect verdient onze belangstelling en het is daarom zeker wel
verantwoord een studie van de streektaal te maken, in dit geval het Andijks.
Het Andijks is op verschillende punten
afwijkend van het Westfries, dat in
de omliggende dorpen wordt gesproken. Mogelijk is het, dat we hier te doen
hebben met een nog oudere taal, omdat Andijk lange tijd geïsoleerd heeft
gelegen.
Een verschijnsel dat misschien duidt op verwantschap met het
stads-Fries is de samentrekking van het voorzetsel “op” met het
lidwoord, b.v. oppeweg - oppedik. In geringere mate komt dit voor met andere voorzetsels.
Een typische uitspraak hebben woorden als:
dansen (dainse), kansen (kainse) en ansichten (ainsichte). Tegen “gauw, koud, brouwer” zeide men in oud Andijks “gaw, kewd
en brèwer”. De Andijkers werden en worden nog gesplitst in West-oppers en Oosterdikkers, die ieder als het ware nog een afwijkend
dialect hebben; volgens kenners is het Oosterdikkers zachter in uitspraak dan het Westoppers.
Ook is er nog sprake van beschaafd en plat Andijks. In het beschaafd Andijks wordt oud b.v. owd en huiske - heuske. De vorm van de
verkleinwoorden is ook niet algemeen. Het Westfries huissie wordt in het
Andijks huiske, dingetje wordt dingske, kringetje wordt kringske, en deze
vorm van verkleinwoord is daarom zo opvallend omdat het ouder Andijks een
neiging tot slapen heeft, tot zangerigheid vertoont en we bij deze woorden
meer spitsheid vinden. Het voorvoegsel ge van het verleden deelwoord wordt
altijd weggelaten. In het Andijks worden echter zeer veel Westfriese
woorden gebruikt. Het is echter moeilijk om te constateren of hier sprake
is van speciaal Andijks of dat er ook woorden uit de omliggende gemeenten
bij zijn, want er is weinig vergelijkmateriaal. En misschien zijn de
woorden die wij
nu als typisch Andijks willen zien, mogelijk nog wel
naklanken uit een ouder algemeen Westfries dat hier beter bewaard is gebleven dan elders.
Met enkele woorden die men in andere plaatsen niet of althans niet meer
hoort en bij oude Andijkers wel, willen we besluiten heun (hond), naan
(wieg), naai of nei (nieuw), Hemelkensdag (Hemelvaartsdag), kertippesen
(krijgertje spelen), heune (onkruid), riettogels (rietwortels), buddelen
of dakkelen (drentelen), meuren (stinken), beheeftig (last hebben van
warmte), kroes-kruidig (flink rechtop), of een aaf of op een gilder aaf
(zo erg dat je er haast om moet gillen), snibbelke (klein stukje), te veld
uiten (de bouw of het veld op gaan),
noozelijk (te bejammeren), konkelen
(om elf uur een kopje koffie drinken), urm (terneergeslagen), slap-ses
(slappeling), ien wat aers (wat anders), triefel (rommel), kraet (kwaad),
foar e kaer (voor elkaar) op 'n bof (plotseling), beweerd weze (verlegen
zijn of sterk aan iets denken), met e kaer (met elkaar), wullie (wij) hullie (zij), te bot (te erg), piele (prutsen), gonje (lekker of goed), hillekendal (helemaal). Totzover de heer Groot.
Het woord “warskip” wat de Andijker gebruikte als iemand een
poos voor pleizier van huis ging (te logeren dus) deed ons altijd denken
aan het Engelse
woord „warship” (oorlogsschip). De jongelui
van het oorlogschip gingen (de meesten uit vrije wil) toch ook voor een
tijd van huis; eveneens vinden we overeenkomst met het Engels wat de
uitspraak van de ee betreft. B.V. been (bien), steen (stien). Verder
hebben we het woord “spijn” gehoord en vernamen bij navraag dat
dit eigenlijk een andere naam is voor de hooiberg binnenshuis, en de deur
die toegang gaf, heette “mulder”. Alle wervels op binnendeuren
in een boerenwoning heetten “looken”. Zo zouden we verder kunnen
gaan, want oudere Andijkers zouden U nog heel wat woorden en uitdrukkingen
kunnen geven, die een bewoner van het zuiden van Noord-Holland niet zou
verstaan, maar dan gaan we buiten ons bestek.
Gewoonten en zeden.
1. Gewoonte.
Kwam men vroeger in Andijk op bezoek (in de taal der
gemeenschap “tegast”) dan was het de gewoonte dat men niet één
of twee koekjes bij de koffie of thee kreeg maar een heel schoteltje vol.
De gulheid van de Westfriezen werd daarmee onbewust gedemonstreerd.
2. Zeden.
Jaren geleden hadden we in Amsterdam gehoord, dat jongelui in de
Zaanstreek 's zondags wel mochten “opzitten”. We zijn er toen
niet op ingegaan om te vragen, wat dit eigenlijk betekende. Nu we er
echter in Andijk weer over hoorden spreken, vroegen we wat dit “opzitten” betekende en vernamen toen het volgende.
Op zondagavond gingen één of meer jongelui op bezoek bij enige meisjes. Er
werd eerst een praatje met de huisgenoten, die om negen uur naar bed
gingen, gemaakt. Dan vroegen de meisjes met wie de jongen(s) wilde(n)
kennismaken en deze gaf (gaven) dan te kennen welke jongen(s) kon(den)
blijven. Hij die niet werd aangenomen kon gaan en liep een “blauwtje”. Een jongen en een meisje gingen dan samen in de
koegang of als die er niet was in de keuken tot plus minus 12 uur een
beetje gezellig praten. Ging het gesprek vlot dan duurde het bezoek vaak
nog langer. Moest het meisje soms ter bruiloft dan mocht ze een “vrijer” meebrengen. Soms gebeurde het dat er vijf of meer
jongens om de voorkeur kwamen vragen en het meisje had dan ruime keus.
Viel het bezoek van de jongeman in de gunst van het meisje, dan
werd dit herhaald en kwam er tenslotte, maar niet zo heel gauw, een verloving van.
Moesten de jongens ter bruiloft dan vroegen die een meisje.
3. Folklore.
Het statiegewaad van het Westfriezinnetje bestaat -'t wordt
nu nog alleen bij bijzondere feestelijkheden gedragen- uit een gewerkt of
gebloemd vierkant uitgesneden ruim jakje met schootje en strookjes van
hetzelfde goed aan de mouwen. In deze vierkante halsopening zit een losse
fris bonte halsdoek. Het lijfje is aan de buitenkant van de hals nog met
een kanten of effen kraagje versierd en ook de grote bloed- of
granaatkoralen ontbreken niet aan de hals. De gebloemde of gestreepte rok
is tamelijk lang en ruim. Een bontgekleurd laag schortje voltooit de
kleding.
Op z'n allermooist uitgedost, draagt het Westfriezinnetje aan de
rokband een zilveren gesp, waaraan een bontgekleurde koralen tas met
zilveren beugel. De voeten.b kleed met witte kousen, steken in trippen of
lage schoenen. De prachtige Westfriese kap voltooit het geheel. De mannen
gaan in het zwart. Tot voor een 25-tal jaren geleden werd de Westfriese
kap door ouders dames nog bij uitvoeringen of officiële gelegenheden
gedragen; doch ook dat gebruik slijt langzamerhand uit.