» Diversen » Gedenkboek Hoogkarspel 1940-1945 » Pagina 61-63
S. Kok
Toen op 10 Mei 1940 de Duitse troepen op bevel van hun Führer Adolf
Hitler ons landje binnenvielen, en met niets ontziend geweld en
gebruik makend van de gemeenste middelen - geholpen door
verraderlijke elementen uit onze Nederlandse samenleving - onze
weerstand in één slag trachtten te breken en onze volkskracht de
nekslag te geven, veroorzaakte deze verraderlijke aanval en de met
alle rechts- en beschavingsnormen spottende oorlogsmethode der
Duitse barbaren in het hart van iedere weldenkende Nederlander een
hartgrondige afschuw van alles wat Duits was en bleek het
verzetsvuur, opgelaaid in de vroege morgen van de 10e Mei, ook na de
capitulatie van het Nederlandse leger vijf dagen later,
onuitblusbaar. In de weken en maanden, die op de capitulatie
volgden, ondervond ons volk hoe langer hoe meer de ware bedoelingen
van HitIer en zijn trawanten. Hun maatregelen werden steeds
scherper. De zetbaas van. HitIer, Seys Inquart, die aanvankelijk ons
volk paaide met mooie woorden en schone beloften, begon al spoedig
met de nazificering van ons vaderland. Partijen werden verboden,
confessionele verenigingen opgeheven; joden en "politiek
onbetrouwbaren" werden opgesloten in concentratiekampen enz.
Hij werd in zijn luguber werk bijgestaan door N.S.B.'ers en andere
onvaderlands-lievende schobbers. De uitvoerende macht, waarvan de
massamoordenaar Rauter het hoofd was, zorgde dat iedere proclamatie
van "Seys" werd uitgevoerd. De Landwacht, welke voor een
groot deel bestond uit z.g. Nederlanders, die behoorden tot het
uitvaagsel der maatschappij, hielp daarbij nog 'n handje mee. Al die
rechteloosheid en die steeds toenemende Duitse terreur hadden
echter, op het Nederlandse volk een averechtse uitwerking. Het
aanvankelijk lijdelijk verzet maakte gaandeweg plaats voor actief
verzet. De Duitse maatregelen werden hoe langer hoe meer
gesaboteerd. Speciale "knokploegen" werden gevormd door de
moedigsten van ons volk. Deze verzwakten het Duitse
oorlogspotentieel door aanvallen op bepaalde militaire objecten,
door sabotage, door "kraken" op arbeidsbureaux en
distributiekantoren enz. enz. Kortom, het verzet van het Nederlandse
volk groeide steeds aan en vormde alzo een niet onbelangrijke factor
in de geallieerde oorlogvoering, welke uiteindelijk leidde tot de
vernietiging van Nazi-Duitsland en de bevrijding van ons dierbaar vaderland.
Het "bovengronds" verzet, hetwelk op 15 Mei 1940 eindigde,
werd na deze noodlottige datum "ondergronds". Een andere
naam voor "ondergronds verzet" was de uitdrukking
"illegaal werk". De gezamenlijke illegale werkers werden
genoemd de "illegaliteit". Men kan gerust zeggen dat
iedere plaats en ieder gehucht in Nederland zijn eigen illegaliteit
had. Begrijpelijkerwijze hadden de Duitsers een - gedeeltelijk ook
uit angst voortkomende - hartgrondige haat jegens allen, die tot de
illegaliteit behoorden en als de Duitse Sicherheitsdienst dan ook
achter een dergelijk complot kwam, waren hun maatregelen gewoonlijk
uiterst rigoureus, ja zelfs veelal beestachtig. En wee de plaatsen,
welke door aanhoudende verzetsactiviteit in het
"verdomboekje" kwamen te staan. Putten is hier helaas een
afschrikwekkend voorbeeld van.
Eén van de plaatsen, welke aan de Duitsers veel last bezorgden, was
onze gemeente Hoogkarspel. Dit is geen overdrijving, maar waarheid.
Einde Maart 1945 verklaarde een der hoogste S.D.-autoriteiten aan
onze toenmalige plaatsgenoot de heer Peters, die daar als gevangene
werd verhoord, dat Hoogkarspel op een grondige wijze
"ausradiert" zou worden, zodra nog één illegale
verzetsdaad hun ter ore zou komen. De geschiedenis van het verzet,
van de "illegaliteit" dus, in onze gemeente Hoogkarspel,
voor zover dit betrekking heeft op de hulp voor onderduikers en wat
hiermede samenhangt, zal ik trachten voor zover ik hiertoe in staat
ben, objectief en naar beste weten, in beknopte vorm te verhalen.
Het georganiseerde verzet, want hierover gaat het, is voor een deel
ontsproten uit de "Nederlandse Unie", voor een ander deel
uit persoonlijk initiatief van buiten "De Unie" staande'
plaatselijke personen. De Nederlandse Unie legde hier de grondslag
voor samenwerking tussen personen van verschillende
geloofsovertuiging, een grondslag, die. noodzakelijk was voor een
vruchtbaar en doeltreffend verzet van alle vaderlandslievende
gemeentenaren tegen de maatregelen van de bezetter. De bloeitijd van
de Nederlandse Unie lag in het 2e bezettingsjaar, 1941.
Enige tijd, nadat de Nederlandse Unie door de Duitsers verboden was,
werd op initiatief van wijlen Dr. Wytema een vergadering belegd bij
Dr. van der Koogh in Bovenkarspel met het doel om te komen tot
oprichting van plaatselijke kernen van waaruit het verzetswerk, het
georganiseerde verzetswerk dus, zou moeten groeien. Onze
plaatsgenoot, de heer J. Schaper, had, voor zover dit Hoogkarspel
betrof, hierin de leiding. P. Dudink zorgde voor Zwaagdijk. Ongeveer
in diezelfde tijd werd onze burgemeester, de Edelachtbare Heer S.M.
Middelhoff, die een 100% vaderlander was en zijn sympathie voor
Oranje en antipathie voor de Mof niet onder stoelen of banken stak,
door de Duitsers als gijzelaar ingerekend. Hij werd vervangen door
M. v.d. Kuur; die een actief N.S.B.'er was en waarvoor men
voorzichtig moest zijn. Door deze mutatie in het bestuur van onze
gemeente was voorzichtigheid en waakzaamheid bij het werk van de
"illegale kern" geboden. Temeer gold dit daar niet van
iedere medeburger de juiste mentaliteit bekend was. Over 't algemeen
was Hoogkarspel geen braaf dorp, zoals de meesten zich nog wel
zullen herinneren en met een bepaalde categorie personen moest
terdege rekening worden gehouden, hetgeen ons verzetswerk zeer bemoeilijkte.
Op 30 April 1943 werd door de Duitsers geproclameerd, dat alle
Nederlandse militairen, die in de Meidagen van 1940 gemobiliseerd
waren geweest en dientengevolge als krijgsgevangenen werden
beschouwd, zich op bepaalde plaatsen moesten melden. De bedoeling
van de Mof was om deze mannen op te sluiten in kampen om hierdoor te
verhinderen dat ze deelnamen aan het illegale verzet en bij een
eventuële geallieerde invasie niet opnieuw zouden gaan strijden
tegen de Duitse legers. De reactie van de Nederlandse bevolking op
deze Duitse maatregel was verbazingwekkend en toonde duidelijk de
algemene afkeer van ons volk jegens het Duitse regiem en de Duitse
methoden. Bijna overal in de lande was een algemene staking het
gevolg. Wij, als illegale werkers, moedigden de staking aan, niet in
de mening dat dit staken zou leiden tot intrekken van de
afgekondigde maatregel, maar om hierdoor de bezetter nog eens te
tonen, dat we wel (tijdelijk) overwonnen, doch niet verslagen waren.
In ons dorp had deze staking ten gevolge, dat mijn broers Jan en
Tinus op bevel van v.d. Kuur op 't raadhuis moesten verschijnen
alwaar ze door dit heerschap met de dood en concentratiekamp werden
bedreigd, wanneer ze niet onmiddellijk weer aan het werk zouden
gaan. Het bleef natuurlijk bij een bedreiging.
Kort daarop - in Mei 1943 - werden alle mannen via een nieuwe
proclamatie, verplicht om zich bij de gewestelijke arbeidsbureaux te
melden. Dit gold voor alle mannelijke personen van 18 tot 35 jaar.
Op deze arbeidsbureaux werd hun een "Ausweis", die
overigens waardeloos was, ter hand gesteld. Het. doel van deze
verplichte aanmelding was een overzicht te krijgen van de
beschikbare en aanwezige arbeidskrachten, waaruit t.z.t. de voor de
Duitse oorlogsindustrie benodigde arbeidskrachten zouden kunnen worden gerequireerd.
Deze keer liet ons volk zich, helaas ook in onze gemeente, van zijn
zwakke kant zien. Ondanks onze propaganda - in 't geheim natuurlijk
- zich niet aan te melden voor deze gecamoufleerde Duitse
registratie, meldde practisch iedereen zich, zodat uiteindelijk ook
de enkele weigeraars zich moesten melden om niet in moeilijkheden te
geraken. Hetzelfde gold bij het volgende Duitse bevel, hetwelk kort
daarna, op 2 Juni 1943, ten uitvoer gebracht moest worden. Alle
radiotoestellen moesten die dag worden ingeleverd en jammer genoeg
werd ook aan deze oproep te veel gehoor gegeven. Mede dank zij onze
illegaliteit ter plaatse, werden toch nog wel enkele toestellen
achtergehouden. Enige hiervan werden door ons zelf tot aan de bevrijding beheerd.
Op 15 Juni werd het volgende Duitse bevel uitgevaardigd: Alle jongens van de lichtingen 1923 en 1924
moesten vrijwel onmiddellijk aan een keuring worden onderworpen om daarna naar Duitsland te worden
getransporteerd voor arbeid in de Duitse oorlogsindustrie. Nu begon ons werk voor de onderduikers pas
goed. De jongens moesten worden bewerkt om hen af te houden van het werken voor de vijand. Er moesten
plaatsen worden gezocht voor de jongens uit andere oorden, die weigerden naar Duitsland te gaan. Dit
ging allemaal niet gemakkelijk. De meeste jongens en hun ouders
waren nog te bang voor huiszoeking, arrestatie enz., terwijl ook
weinigen het aandurfden om een "onderduiker" in huis te
nemen. Het resultaat was echter, zo niet bevredigend, dan toch wel
hoopvol. Van de eerste lichting, die op 22 Juni weg moest, doken 2
jongens onder, n.l. J. Morit en W. Schaper. Van de volgende lichting
bleven er 3 of 4 weg. Voor deze jongens moest plaats worden gezocht
in omliggende gemeenten, wat na veel zoeken en vragen gelukte. Ook
wisten we enkele jongens in onze gemeente te plaatsen, voornamelijk
jongens uit de stad Utrecht en omgeving. Alle duikers, die we hadden
ondergebracht, zowel hier als elders, moesten van bonkaarten worden
voorzien. Daar dit toen nog niet zo gemakkelijk ging, moesten we
veelal de boer op om tarwe, aardappelen, boter, of iets dergelijks
om de pleegouders van de onderduikers tegemoet te komen. Ook
moest er geld zijn om het kostgeld, dat sommige duikers moesten
betalen, te vergoeden. Indien mogelijk bezorgden we de jongens ook
een weinig zakgeld. Maandelijks gingen we hiervoor een aantal mensen
langs om bijdragen. Hoe meer duikers er kwamen - en dit aantal steeg
regelmatig - hoe meer geld moest er zijn voor kost- en zakgeld. Er
kwam dus gaandeweg meer werk aan de winkel.