» Diversen » De Speelwagen » 1947 » No. 12 » pagina 356-359
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
2e jaargang,
1947,
No. 12,
pagina 356-359.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Jan A. Wit.
De winter raast om het huis met zijn storm en regenvlagen. „Zou de goede Sint nog komen, nu
hij het weer zo lelijk vindt... ?” Het eerste intieme familiefeest in het begin van December.
Wie kent de Goed”heiligman niet? Een grote, krachtige gestalte te paard, de staf in de hand, de
mijter op het hoofd, de ruimgeplooide bisschopsmantel rond de schouders. Hij rijdt in donkere nachten
door de schoorsteen. Want de schoorsteen is de verbindingskoker tussen de hogere wezens en de gewone
stervelingen, volgens het oude volksgeloof. Door de schoor”steen komen de geesten naar binnen,
hier verschijnen ook de goede gevers door. Het feit alleen al, dat juist bij de schoorsteen de schoen
wordt gezet voor het ontvangen der gaven geeft het mystieke, het vertrouwelijke weer van de gedachte,
die aan deze ingang van hogere wezens naar lagere wordt toegekend. En de oude zegswijze „Zijn
schoen bij iemand zetten” betekent immers: iemand iets afbedelen...
De hoofdzaak van de schoen voor Sint Nicolaas is echter, dat hierin haver, hooi of wortelen voor het
paard worden neergelegd. Mijns inziens ligt hieraan ten grondslag een eenvoudig offer aan het paard
van de god der vruchtbaarheid. Want het paard van Sint Nicolaas lijkt veel op de schimmel Sleipnir
van Wodan, aan wie het geloof door de overwinning van het Christendom verloren ging, doch wiens paard
een geïdealiseer”de plaats kreeg in de gedachten van het volk.
En de knecht van Sint Nicolaas is niet minder bekend. Zwarte Piet, Pieterman of Pieterknecht is een
vertrouwde figuur geworden, die zijn meester op zijn reizen vergezelt. Maar vraagt u eens een kind in
Grouw (Friesland) wie Zwarte Piet is. Het zal u verbaasd aanstaren en zeggen, dat het wel Sint Pieter,
de Goedheiligman kent, die met zijn knecht Hansje Plus op 22 Februari geschenken uitdeelt en door de
schoor”stenen de schoenen vult. In Grouw kent men Sint Nicolaas met Zwarte Piet niet.
Naast verwachting en hoop op de komst van Sint Nicolaas, bestaat de vrees voor de gard. „Wie
zoet is krijgt lekkers, wie stout is de gard...” Een verkeerd geïnterpreteerd liedje, daar
de idee van de gard, gaard of roede in verband staat met een vruchtbaarheidsbegrip, waarvan een oud
Indogermaans - wellicht algemeen menselijk - geloof zegt: „Het treffen van dier of plant met de
gard, maakt dier of plant vruchtbaar”.
Een ieder, die geschenken uitdeelt - ook Sint Maarten in het Zuiden van ons land - is voorzien van de
gard.
En misschien is het hier beter op zijn plaats, dat een bewoner van de Waddeneilanden over de
Sinterklaasvieringen aldaar iets vertelt. Daar gaan zij in vermomming rond, zo in 1931 te Hollum, tachtig
man in totaal. Zij gedragen zich als baarlijke duivels en beheersen de weg. Ik denk liever nog even
aan Amsterdam, de stad, van welke Sint Nicolaas de schutspatroon is. Een schippersliedje luidt daar:
„Wij zullen ons scheepken wel stieren, Al over die wijde zee. Al op Sinterklaas manieren, Zo
gaat er ons zoetlief mee...”
En tegen het einde van de wintermaand brengen wij een boom in huis. Wij versieren hem, wij geven hem
kleurige slingers en zacht gloeiend kaarslicht en de Kerststemming daalt over ons en in ons. Vroeger
het grote Midwinterzonnewendefeest, zoals nog in de noordelijke landen als Zweden en Noorwegen. Het
was een feest van grote vrolijkheid, dat in verband moet worden gebracht met het genieten van het
winteroffer. De Kerk, die het feest van Christus' geboorte in de vierde eeuw invoerde, herschiep echter
de volksvoorstellingen in Christelijke zin.
De Kerstnacht is vermaard in de toverwereld. Alle water wordt te middernacht wijn, de bijen gonzen en
zingen Kerstliederen, in West-Vlaanderen spreken de paarden en de schapen zitten geknield. In Limburg
staan de koeien op stal te praten en te Moelingen in Limburg roept de haan: „'t Kindeke Jezus is
geboren”, waarop de duif vraagt: „Moe, moe (waar, waar)?” en het lammetje antwoordt:
„Te Bèthléhèm”
En de Kerstboom? Deze ontstond in de Elzas. De groene Kerstboom was het symbool van het leven, dat
Christus op aarde bracht. In Amerika ontstond de Santa Claus met de Kerstboom in de hand; een kruising
dus van St. Nicolaas en Kerstmis. Veel overeenkomst is er met de Meiboom, want is hij niet de drager
van het leven, de stamboom? Spreekt men niet van een nieuwe loot aan de stam en van een tak, als men
een andere „afdeling” van zijn familie bedoelt? Wordt er niet vaak bij de geboorte van een
kind een boompje geplant?
Wij versieren de boom met appels, noten en koeken en die koeken hebben vaak de vorm van een mannetje,
dat zijn armen in zijn zij zet. Dit mannetje met zijn hengselarmen is niets anders dan de voorstelling
van de jaarring, die de weg der eeuwige vernieuwing tot uitdrukking brengt. En onze kaarsjes vormen
het licht, dat in deze langste nacht van het jaar wordt herboren. Het is de symbolische geboortedag
van de zon.
Heeft u zich wel eens afgevraagd waarom juist 31 December de laatste dag en 1 Januari de eerste dag
van een oud en nieuw jaar zijn? Waarom niet de 25e December, de geboortedag van het nieuwe licht? Het
nu gebruikelijke kalenderjaar is ingesteld door de Romeinen, het z.g. administratieve jaar. Er is veel
strijd over geweest, hetgeen wel blijkt uit het feit, dat men omstreeks 1560 in ons land drie jaarkringen
had: het volk hield zich aan het administratieve jaar, de graven van Holland, Vlaanderen en Brabant
en het Hof begonnen het Hof jaar met Pasen en de Kerk begon toen haar jaar op 25 December. Requesens,
de opvolger van Alva, maakte hieraan een einde en op 16 Juni 1575 stelde hij vast, dat alleen 1 Januari
als officiële Nieuwjaarsdag mocht worden erkend. De Kerk volgde dit echter eerst in 1691 na.
Januari. Afgeleid van de god Ianus of Janus, die als kenteken een sleutel droeg, waarmede hij als
opensluiter van het nieuwe jaar was aangeduid. Hij had een hoofd met twee aangezichten: een oud, baardig,
naar het oude jaar gekeerd en een glad, jeugdig, dat het nieuwe jaar tegemoet zag. In hem herkennen
wij het symbool der twee jaarhelften.
Gaan wij na of de naam Oudejaarsavond eigenlijk goed of fout is, dan is zij eigenlijk foutief, als
wij denken aan Sint Nicolaasavond, Sint Maartensavond, Kerstavond, alle avonden vóór de
eigenlijke feestdagen. Diende deze avond niet Nieuwjaarsavond te heten?
Sinds de Middeleeuwen weerde de klepperman zich geducht in de nacht van 31 December op 1 Januari. Langs
de straten klonk zijn roep: „Ik wens u altegaar een zalig Nieuwjaar, in voorspoed en verdriet,
vergeet de Schepper niet”.
Tot het Nieuwjaarsgebak behoren de duivekaters in ons gebied en de oliebollen, die eigenlijk meer op
de Oudejaarsavond zelf worden genuttigd. Dit bakken van oliebollen gaat terug op bijgeloof uit de
vervaltijd van het echte geloof. Vroeger liet men oude vrouwen deze bollen bakken. Al naar de gestalte
van de bol uitviel, zou het nieuwe jaar goed of slecht zijn.
En het geraas in de Nieuwjaarsnacht: het rammelen met deksels, het schieten en ander vermaak is terug
te voeren tot het oude geloof, dat de goden als boze geesten door het luchtruim spookten. Met lawaai
moest men deze verdrijven. Het schieten is een manier van heilwensen in het bijzonder van de jongen
aan zijn meisje. Zo luisterden in vroeger tijden de meisjes aandachtig hoeveel schoten haar geliefde
loste, want daaraan peilde zij zijn diepere gevoelens voor haar.
Het plaatsje Koedijk neemt een bijzondere plaats in. Dààr is het feest van de gouden
engel, die geheel de plaats van Sint Nicolaas inneemt en geschenken ronddeelt. Een afzonderlijke
gestalte dus in de Nieuwjaarsnacht. Wellicht heeft dit gebruik zich zo lang gehandhaafd, omdat de
vissers - want in vroeger jaren was het een vissersdorpje - op Sinterklaasavond nooit thuis waren.
Jan A. Wit