Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1947 » No. 12 » pagina 367-374

Door het land van Radbout, Coen en Paludanus (Slot)

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 2e jaargang, 1947, No. 12, pagina 367-374.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Jan Mens.

VIII

Ik lig op mijn rug en tuur in de wolken. Zwaluwen scheren met snelle wendingen door de lucht, een echte Hollandse lucht met rood, wit en blauw. Van dichtbij orgelt het IJselmeer een scherzo van Franck, licht en luimig. Dan hef ik mijn hoofd en staar naar het roestrood gesteente van het kasteel Radbout.

Kasteel Radboud, Medemblik

Hoeveel eeuwen zien er op ons neer? Ik weet het niet. Maarten evenmin, hij tekent maar, de arme zwoeger! Ik kijk naar de ajouren fuiken, die te drogen hangen aan het Vooreiland, en naar een paar stervende trapgevels aan het Achter-dito, en dan valt mij eensklaps een speelse gedachte in, die ik snel noteer. „De een tekent het en de ander skrïjft 't op,” zegt de zoon van de slotheer, die bij Maarten over de schouder kijkt. Hij knijpt zijn oogleden deskundig tot spleetjes, vraagt argeloos:
„U bent zeker kunsttekenaar?”
Maarten bromt en bloost. Hij is bescheiden.
„Ik wou dat u m'n vader was,” bekent de knaap eerlijk. Maarten glundert over zijn hele gezicht, en ik waag voorzichtig:
„In welk jaar woonde Radbout hier, vent?”
„Dat weet ik niet! Die ligt al zólang in zijn kissie... ”
„Vraag 't effe aan je vader.”
„Die weet 't ook niet. Me moeder wel, maar die is niet thuis.” De jonge Radbout kijkt me medelijdend aan, trekt z'n schouders op en gaat kasteelwaarts, Louise zit niet op je nagels te bijten fluitend. Want de beschaving houdt niet stil voor de muren van het kasteel Radbout, die dringt overal door.

En of zij doordringt! Boven de stenen trap van de zijvleugel hangt een bord. Distributiekantoor. Voor het publiek geopend van zo laat tot zo laat. Nimmer heb ik geweten, dat onze Distributiedienst reeds zólang bestaat! Want het blijkt, dat de eerste kasteelsteen rond het jaar 700 gelegd moet zijn.

... de stenen trap beklimmend om z'n tabakskaart te halen

... de stenen trap beklimmend om z'n tabakskaart te halen

Er is toch veel veranderd in de wereld. Want stel u eens voor: Koning Radbout, helm op, zwaard aan, maliënkolder om, de stenen trap beklimmend om z'n tabakskaart te halen. Of een zijner dochters, zwaar in het golvend fluweel, met punthoed en sluier, een-twee-drie klaveraas spelend met haar schaarse textielpunten... Profanatie? Misschien. Wat is geschiedenis? Vermoedelijk heeft Voltaire het begrepen, toen hij zich waagde aan de uitspraak: „Historie... ? Een geweldig archief vol leugens en een klein beetje waarheid!”

Want er zijn feitelijk twee manieren van geschiedschrijving: de historische en de legendarische. Wie op zoek gaat naar de geschiedkundige waarheid, zal dikwerf de waarheid als legende, de legende als waarheid terugvinden.

Ik waag mij niet aan het verhaal van Radbouts leven. Dat hebben we in De Speelwagen kunnen lezen, voorzien van behoedzaam commentaar. Ik kijk maar wat naar het kasteel, waar uit iedere steen de historie op ons toe springt. Wie zich maar iets kan verbeelden en beschikt over een druppel fantasie, vindt er genoeg stof voor vijf dikke romans!

Radbout, Koning aller Friezen — hoe zult ge vol toom geluisterd hebben naar het verhaal der prediking van Willebrord. Oorlogen hebt ge gevoerd tegen Christus' liefdesleer, gij dwaze koning! En toen gij in 719, oud en der dagen zat, neigde naar het graf, wilde men u dopen. Bijna gaf ge toe, gij trotse heiden. Doch toen ge vernam van de zendeling, dat uw voorvaderen niet in de hemel toefden, trok ge u terug. „Ik verkies hun gezelschap boven de hemel!”

Een woord om over te peinzen, als je op je rug ligt op het oude slotplein van Radbouts kasteel te Medemblik. Een machtig woord, zo machtig als het kasteel geweest moet zijn — wat er gebleven is, is slechts een deel. Eens was het een ontzagwekkend, grimmig slot, met torens en een kantig muurwerk van kantélen; en met een valbrug die dreunend neerbonkte; met een omloop, waarop een wachter stond, een piek in de hand, een verlangen in het hart. Want het verschil tussen koning en schildknaap is slechts gradueel, is het brood en de liefde voor een koning iets anders als voor zijn knecht?

IX

Wie kennis wil nemen hoe het kasteel er uitzag ten tijde van Radbout, hij kloppe aan de poort van het nieuwe Stadhuis en late zich leiden naar het prachtige glas-in-lood raam in de vestibule. Een uitstekend staal van volmaakte glazenierskunst, waarop in talloze tinten de historie van Medemblik geschreven staat... Want een half uur later worden uw dienstwillige dienaren welkom geheten ten stadhuize. Burgemeester Chr. Peters, welwillend voor De Speelwagen, toont ons met gepaste trots Kropholler's schepping. Een goed stadhuis, een toonbeeld van burgerzin, waarin het de bouwmeester gelukt is een tussenweg te vinden tussen modern comfort en schier middeleeuwse stoerheid. We toeven in de raadzaal, een symfonie van baksteen, teak- en eikenhout, waar men een heerlijk vergezicht geniet over het IJselmeer en de alweer groene Wieringermeer. Op de dijk troont het gemaal Lely, symbool van 's mensen ontembare energie, die van water land maakt, vruchtbaar land, gelijk op de derde scheppingsdag...

Even later zitten we in de ruime burgemeesterskamer. Er staan antieke meubelen, er pronkt prachtig Delfts blauw: antiek en modern zijn in de juiste verhouding opgesteld. Zijn Edelachtbare vertelt van de inpoldering, en van de problemen welke daarmee samenhangen. Maar die buiten het bestek van deze luchthartige schetsen gaan. Wie er meer van wil weten, leze het proefschrift van dr Huizinga: „Medemblik”, waarin de belangstellende lezer veel kan vinden wat hem belang inboezemt. Wél mag ik u verklappen, dat de heer Peters de inpoldering „een zeer goed ding” vindt, al moet men de betekenis ervan voor Medemblik niet overschatten. Toch waag ik het, het Stadhuis gezien hebbende, te voorspellen, dat Medemblik met z'n 5000 inwoners mede door de bedijking een goede toekomst tegemoet gaat. Wie zó bouwt, bouwt aan de toekomst! Radbout en Kropholler beheersen dit stedeke, verleden en heden reiken elkaar de hand. De ontwikkelingsgang van een volk gaat zwaar en moeilijk. Van het slot van een alleenheerser tot het kapitool der burgers is een lange weg. Maar het staat er! En het moest er komen. Een volk dat leeft, bouwt aan zijn toekomst!

X

Geen vijf minuten na ons bezoek aan het raadhuis trippelen we in badcostuum de glibberige stenen af en werpen ons in de golven van het koele IJselmeer. We kunnen de Medemblikkers één raad geven: bekijk uw stadhuis eens van het water uit! Fors rijst het op en steekt zijn bonkige silhouet fier naar de wolken. Wij rijzen ook op uit het water en wanneer ik aan land kom heb ik een bloedende snee in m'n grote teen, die door Maarten bekroond wordt met het grootkruis van de Leukoplastorde. Behoedzaam trappen we in de richting van Opperdoes. De Overlekersluis wordt juist opengedraaid, schuimend loopt het water de kolk in, dit is „typical Dutch”. Ik tuur in het wildkolkende water, (drie meter va1!), als ik daar nu eens per ongeluk inviel? „Dat zou een nationale ramp zijn”, zegt Maarten ernstig en likt aan zijn ijsje als een zuigeling aan de moederborst.

Opperdoes moet u gaan bezoeken indien u zich door vele zorgen bezwaard gevoelt. 'n Stil vaartje, 'n scheepje, huisjes, 'n troepje bomen en daar bovenuit de fijne spits van de kerktoren. Over het vaartje bollen wel dertig „breggies” hun roggetjes, het Oosteinde doet aan Giethoorn denken. Het is er zo stil en intiem, zo blank en schuldeloos als in het Paradijs vóór de val. En nu wordt er beweerd, dat het hier vroeger „Turkije” genoemd werd, ter herinnering aan de veldslagen tussen die van Opperdoes en Twisk. Zou 't waar zijn?

... en daar bovenuit de fijne spits van de kerktoren

... en daar bovenuit de fijne spits van de kerktoren

Er wonen mensen ook in Opperdoes. De vrouwen heten Opperdoese; de mannen Opperdoezers en de kinderen Opperdoezertjes. Kippen zijn er ook. Die leggen eieren zo groot als een vuist. De Opperdoese koken ze halfzacht en spijzigen er twee vagebonden mee in „De Fuik”, zijnde het enige etablissement ter plaatse en aanbevolen in de Baedeker. Vanuit „De Fuik” zien we op naar de torenspits, die is gemetseld, doch dat komt meer voor in deze streek.

Malse weiden, de geur van hooi en het aroma van bloeiende tuinbonen, ze vergezellen ons op onze tocht. Twisk. Oostwoud. Midwoud. Tussen Benningbroek en Nibbikswoud moet Maarten zo nodig als brood schetsen. Een weg met bomen, een torentje: hij zegtdatdit de tekening van zijn leven gaat worden! Hij springt over een sloot en ik val in de dut, zomaar tussen Benningbroek en Nibbikswoud. Ik droom van kastelen en jonkvrouwen; en van minstrelen die de luit slaan en zjngen van Heer Halewijn en Twee Coninckskinderen. Als ik wakker schrik, zit Maarten in het weiland, negen koeien staan rondom hem en kijken nadenkend uit hunne kop naar de vreemde indringer. Ze tillen hun steerten op en Maarten retireert haastiglijk. We zoeken heul en troost op het erf van een boerderij, en de eigenaar, zo weggelopen van Toorop's apostelendoeken, laaft ons met steenkoud water uit de regenput. Heerlijk, dat water! Het viel uit de hemel op het pannedak, het heeft de smaak behouden. Aldus gesterkt maken we onze joyeuse entrée in Wognum.

Een weg met bomen

Een weg met bomen

En of het zo moet wezen: vlak voor het monument van Willem Saal, de betreurde directeur van de roemrijke zangvereniging „Jacob Kwast”, lopen we meester Oosterling tegen het lijf. Dra zitten we onder een zoetgeurende linde en praten over de glorie van Wognum: het Wognummer Zangkoor dat, onder leiding van de zoon Dirk Saal, een prachtige traditie voortzet. Wonderlijk gesteld is het met de familie Saal. Van beroep fruitkwekers, bezitten ze die heerlijke gave voor zang en muziek, welke menig beroepskunstenaar jaloers maakt. „Er is geen Saal, of hij is muzikaal” luidt het rijmpje te Wognum. En dit dorp moet wel onder de bijzondere bescherming der Muze staan, dat er immer van die kunstzinnige lieden geboren worden als tot heden het geval blijkt te zijn. Want om slechts één naam te noemen: wie herinnert zich niet de befaamde Guurtje Slagter?

De Wognummers concerteren tegenwoordig nogal eens voor de N.C.R.V. Doch mijn liefste wens is, een concert te mogen bijwonen in de oude Wognummer kerk! Het moet daar onder het hoge koor en luisterend naar de schone zang, goed toeven zijn. Want de radio is maar een afglans van de werkelijkheid, je moet er van houden, ik niet. De Wognummers op eigen erf... Misschien wil de heer Oosterling ons eens waarschuwen als het zover is?

Toch is het wonderlijk te bedenken, wat de kunst vermag. De naam van het dorp Wognum is bekend door gans Europa, de vleuge1en der muziek hebben hem uitgedragen. Kunst, in laatste instantie, is de beste geloofsbrief van een dorp, een stad, een land. Dat Wognum zo'n prachtig adelsmerk bezit, heeft het te danken aan meester Jacob Kwast en aan de beide Saalen, vader en zoon!

... onder de als door rheumatiek kromgetrokken abelen van de Geldelooze weg

... onder de als door rheumatiek kromgetrokken abelen van de Geldelooze weg

Aan alle goeie dingen komt té vlug een eind. Zo ook aan onze zwerftocht door het oude Drechterland: het land van Radbout, Coen en Paludanus. Bij Hoorn, onder de als door rheumatiek kromgetrokken abelen van de Geldelooze weg, tellen we ons geld na, een dronkemansgebed: zullen we er nog een dag aanknopen of gaat het niet? Het gaat niet. Ik overweeg een telegrafische noodkreet naar redactie en uitgever. Maar ja, je moet je fatsoen een beetje bewaren tegenover die lui. Maarten informeert of er te Hoorn een Casino is, waar hij, middels rouge ou noir, de bank kan doen springen om met de aldus verkregen gelden de zwerftocht tot het najaar te rekken.

Er is geen Casino te Hoorn, gelukkig maar. Er zijn alleen twee dankbare zwervers, bruin als bronzen munten, die een reverentie maken in de richting van „De Speelwagen” ,welke gereed staat nieuwe ontdekkingstochten te ondernemen. Waarheen?

Schrijft u ons maar waar het goed is. Dan komen we!

Vorige aflevering

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk