Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 1 » pagina 11-18

Het provinciaal besef in Noordholland

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 5e jaargang, 1950, No. 1, pagina 11-18.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: G. J. van den Berg.

tekening C. Druif Het is alweer vele maanden geleden, dat op de Volkshogeschool te Bakkeveen het laatste congres over het regionalisme plaats vond. De eerste indrukken van deze conferentie zijn nu vervaagd, maar wat van blijvende waarde is, komt langzaam te voorschijn. En daarom is het goed thans in dit maandblad op de winst van dit regionalistencongres terug te komen.1
Daarvoor bestaat te meer reden, omdat er uit geheel Noordholland geen deelneming was dan die door enkele in die provincie woonachtige immigranten. Telt Noordholland geen regionalisten zoals die welke uit de randgewesten naar Bakkeveen waren opgetrokken? Zien de voormannen in de randgewesten het toch goed, als zij zeggen, dat er geen provinciaal besef is bij de bevolking van Utrecht en de beide Hollanden? Ik herinner u aan de inleidingen en discussies op de Volkshogeschool te Bergen over de vraag, of er in Noordholland niets eigens leefde (3 en 4 Juli 1948). De oogst was niet onbevredigend, maar van een levend provinciaal besef bleek niets en van enig, op een nog kleiner gebied betrokken, besef weinig. Doch juist dat laatste, die beperking van het besef ener gewestelijke saamhorigheid, tot het deel der provincie ten noorden van het voormalige IJ, soms zelfs met uitsluiting van Kennemerland, vormt een aanwijzing, dat er in Noordholland althans in de kiem een regionalisme naar de trant van dat in de randgewesten aanwezig is. Mocht dat zo zijn, mocht er zelfs een zich stellen tegenover Amsterdam en (de kern van) „Holland” zijn, dan zou ook het noordelijk deel van Noordholland als een randgewest kunnen worden aangemerkt. Het is ook daarom nuttig de conclusies van het congres te Bakkeveen onder ogen te zien.

Te Bakkeveen dan is getracht de wensen onder woorden te brengen, die voortkomen uit het ontwakend provinciaal besef in de randgewesten. Dat aan het streven der regionalisten vorm moest worden gegeven, was dringend noodzakelijk, wilde men de sfeer van inventariseren, beschouwen, koesteren en romantiseren te boven komen; het regionalisme moest gericht worden.

De deelnemers van het congres waren verdeeld over vier secties, die zich bezig hielden met de culturele, de sociaal-economische, de staatkundige en de financiële aspecten van het regionalisme. Alle secties kwamen, wellicht terloops, tot de conclusie, dat het gewestelijk streven het best in provinciaal verband bevorderd kon worden. Voor de inwoners van provincies als Overijsel, Gelderland en Noordholland betekent deze uitspraak, dat het dienstig is aansluiting te zoeken bij de bestaande staatsrechtelijke organen, hoewel de gewesten aldaar niet samenvallen met de provincies. Op het eerste gezicht lijkt dit een moeilijke opgave, zeker voor de regionalisten benoorden het Noordzeekanaal, om met als vreemden beschouwde medebewoners in hun provincie samen te werken voor behoud en opbouw van een eigen levensstijl. Men vergete echter niet, dat, naarmate de ideeën van de regionalisten in Brabant of Drenthe, in Zeeland of Friesland verwezenlijkt zullen worden, binnen die provincies evenzeer verscheidenheid van levensstijl zal optreden. Het gaat - behalve misschien voor de Friezen, die een afzonderlijke taalgemeenschap vormen - ook niet om de provinciale saamhorigheid, maar om het besef van de culturele eigenwaarde in de delen des lands ongeacht hun grootte en inwonertal. Ja, in laatste instantie gaat het om de vorming van de persoonlijkheid in iedere mens, voor welk proces de levensstijl van zijn menselijke omgeving van beslissende betekenis kan zijn; door dit vormen van persoonlijkheid komt, omgekeerd, die levensstijl ook tot verdere ontwikkeling.

Ook in Noordholland lijkt het gewestelijk streven de meeste kans op volle ontplooiing te kunnen verkrijgen, door de blik op de provincie in haar geheel te richten, mèt Amsterdam, mèt het Gooi, mèt de Haarlemmermeer, mèt de Wieringermeer en mèt Texel. Noordholland zal dan niet in de eerste plaats een cultureel begrip vormen, de provincie zal toch de weg kunnen openen om het culturele leven van het gehele volk in de delen, de streken, de gewesten op hoger plan te brengen.

Valt op cultureel gebied in Noordholland iets te doen? De desbetreffende sectie besprak als punten van zorg („cultuurpolitiek”), die niet alleen door een gecentraliseerd, maar mede door de provinciale besturen met het oog op de specifieke gewestelijke belangen behartigd behoren te worden: het onderwijs, met name op het stuk van geschiedenis en aardrijkskunde; monumentenzorg en natuurbescherming; pers en publiciteit; radio; volkskunst en sociaal-culturele belangen. Het gewestelijke besef in Noordholland is sterk historisch en folkloristisch ingesteld. De doelstellingen zijn in belangrijke mate conserverend, defensief. Men zal echter in het offensief moeten gaan, wil men het verval van de cultuur tot staan brengen. Tallozen in de boeren- en in de arbeidersorganisaties zullen de ogen geopend moeten worden voor de culturele grondslagen van de gewestelijke en de plaatselijke samenleving, waar zij in staan, en voor het grote belang, dat gemoeid is met verheffing juist van het culturele peil, dat mede het hunne is en dat van hun kinderen zal zijn.

Zeker, in Noordholland wijkt de levensstijl niet zo sterk van de algemeen-Nederlandse af als die van de Limburgers of Friezen. Het cultureel eigenaardige in de Noordhollandse streken laat zich ook daarom moeilijker van de algemeen-Nederlandse cultuur onderscheiden, omdat de Hollanders sterk hùn stempel op deze laatste hebben gedrukt. Maar is dan eigenlijk ook de verantwoordelijkheid van de Hollanders voor deze cultuur niet groot? En zijn de bewoners van Noordholland, elk in zijn streek op zijn wijze, niet verplicht deze levensstijl hoog te houden en te vervolmaken? Het komt daarbij niet zo zeer op het typisch streek-eigene aan, maar veeleer op het geheel en al zich zelf zijn en blijven.
Welke grote belangen aan het bewustzijn van eigen waarde verbonden zijn, zal een ieder beseffen, die weet, dat de toeneming van de bevolking in de onderscheidene delen van Noordholland in verband met de verspreiding van de economische mogelijkheden om tot welvaart te geraken in de komende jaren tot een verhuizing van werkzoekende jongeren zal moeten leiden, welke groter zal zijn dan ooit te voren. Ook al zal het mogelijk blijken op plaatsen, waar zulks tot nu toe niet of niet voldoende geschiedde, nieuwe bronnen van bestaan aan te boren, dan nog zullen meer personen in Noordholland hun geboorteplaats en het dorp van hun jeugdjaren moeten verlaten dan vroeger. Zullen zij met of zonder cultureel besef gaan? Zullen zij zich in hun nieuwe woonplaats thuis gaan voelen, doordat zij zich deelgenoot weten van een weliswaar andere, maar gastvrije en stuttende culturele gemeenschap, in de kern verwant met die in het gebied van herkomst? En zullen zij van hun geboortestreek vervreemden of kunnen zij op de hoogte van het leven en streven aldaar gehouden worden, ten einde verder tot waardige mensen te rijpen?

Het voorgaande leidt tot het werk van een tweede sectie tijdens het congres der regionalisten, die omtrent de sociaal-economische aspecten. In deze sectie werd gewezen op de uitbreiding van de taak der provinciale besturen, welke de laatste jaren valt waar te nemen op sociaal gebied (gezondheidszorg, maatschappelijk werk) en op economisch gebied (bevordering van de verschillende middelen van bestaan). In Noordholland heeft het provinciaal bestuur reeds vroeg leiding en steun gegeven of zelf maatregelen genomen. Men denke, wat het laatste aangaat, aan de provinciale ziekenhuizen, -bedrijven, en -wegen en -kanalen, en voorts aan de verleende subsidies en adviezen.

In de sectie voor de sociaal-economische aspecten werd gepleit voor grotere bemoeienis van de provincie met de arbeidsbemiddeling en de beroepskeuze, het onderwijs en het verlenen van studiebeurzen. Al deze bemoeienis zou moeten geschieden op grond van een naar alle kanten weloverwogen plan ter bevordering van de geestelijke en de stoffelijke welvaart, onder leiding van het provinciaal bestuur door deskundige particuliere en overheidsorganen in de provincie in gemeen overleg op te stellen. Daarbij zou met name de hierboven reeds genoemde zorg voor de scharen jongeren, die opgroeien in streken, waar zij geen bestaan zullen kunnen vinden, en dus zullen moeten verhuizen naar de gemeenten met sterk toenemende werkgelegenheid, een belangrijke taak vormen. Ook de vraag, of en hoe de voordelen van een stedelijke samenleving op het platteland verwezenlijkt kunnen worden, ware onder ogen te zien.

Afgezien van de vraag, of deze door de sectie geuite, verder reikende wensen staatsrechtelijk (waarover hieronder nader), financieel (idem) en voor wat de stand van de wetenschap aangaat, wel mogelijk geacht kunnen worden, kan geconstateerd worden, dat de provincie Noordholland terughouding betracht op het stuk van verder ingrijpen op sociaal-economisch terrein. Er gebeurt wel meer dan tot het publiek doordringt, omdat de wet of de bestuurspractijk Gedeputeerde Staten te dezer zake tot het nemen van menige beslissing en tot het uitbrengen van menig advies aan de regering noopt. Zoals het platteland in deze provincie echter electriciteit en waterleiding kreeg onder aandrang van de publieke opinie en nadat Provinciale Staten de wens daartoe hadden uitgesproken, zo zou ook slechts via de Staten kunnen worden bevorderd, dat de provincie op sociaal-economisch gebied meer leiding dan tot nu toe zou gaan geven: de bevolking zelf zal haar verlangens dienaangaande kenbaar moeten maken. Het is evenwel mogelijk, dat in deze provincie de gemoederen op het gehele vraagpunt nog niet zijn ingesteld, omdat hier het besef dat gebracht moet worden de maatschappelijke problemen gezamenlijk zelf en op eigen, Noordhollandse, wijze op te lossen, nog maar zo zwak ontwikkeld is. In de kringen van de lezers van „De Speelwagen” overwege men, wat op dit stuk gedaan kan worden.

Aan de wensen op sociaal-economisch gebied sluiten aan de conclusies van de sectie, die zich met de staatkundige aspecten van het regionalisme bezig hield. Allereerst is op het congres vastgesteld, dat de belangstelling voor de politieke kant van het regionale streven voortvloeit uit de culturele grondslag daarvan en uit de toenemende bemoeienis van de centrale overheid met de cultuur, welke duidelijk heeft gemaakt, dat er gevaar bestaat voor uniformiteit en schematisme in deze bemoeienis uit afkeer van precedenten. De bonte verscheidenheid van belangen vergt, dat de provincie - uiteraard binnen een raam van rijkswetgeving - een belangrijk deel van de ter zake door alle politieke groeperingen als juist erkende overheidstaak overneemt van het centraal gezag. Eerst dan immers bestaat kans op erkenning van de „bijzondere” belangen als wezenlijke onderdelen van het „algemeen” belang. In de sectie is dan ook hartstochtelijk gepleit voor een zo ver mogelijk gaande decentralisatie van bevoegdheden, welke zowel aan de provincies als aan de gemeenten ten goede zou moeten komen en die er toe zou kunnen bijdragen de burgerzin, het verantwoordelijkheidsbesef en de democratische idealen bij de bevolking te versterken. Dit pleit is niet in het minst gegrond op het inzicht, dat het toegenomen streven naar internationale samenwerking (Benelux, West-Europese Federatie, Verenigde Naties) een tegenwicht behoort te vinden in het saamhorigheidsgevoel in de van nature bestaande plaatselijke en regionale gemeenschappen.
Bovenvermelde inzichten hebben in de sectie geleid tot het formuleren van een aantal staatsrechtelijke verlangens, die hier kortsheidshalve niet nader vermeld worden.

Dat het vervullen van alle desiderata ten aanzien van de culturele, sociaal-economische en staatkundige aspecten van het regionalisme in sterke mate afhankelijk is van de financiële mogelijkheden, welke de lagere overheidsorganen hebben, zijn de deelnemers van het congres zich zeer goed bewust geweest. Een af,onderlijke sectie heeft de daaraan verbonden vraagstukken besproken. Men is tot de conclusie gekomen, dat de provincie financieel meer armslag behoeft; in geval men zijn wensen in venulling wil zien gaan. De inkomsten zouden, gelijk thans het geval is, in beginsel uit eigen belastingen of eigen opcenten op rijksbelastingen moeten komen, aangevuld met uitkeringen uit een door de opbrengsten van rijksbelastingen te voeden provinciefonds. En deze inkomsten zouden ten dele uit wel- en ten dele uit niet-conjunctuurgevoelige bronnen moeten komen, omdat de uitgaven ook in deze beide soorten verdeeld kunnen worden. Aan het opstellen van een aan deze wensen beantwoordend project heeft de sectie zich niet gewaagd, omdat men, met de moeilijkheden daarvan voor ogen - deels een gevolg van het gebrek aan gegevens omtrent de verspreiding van de rijksinkomsten en van de naar de provincies over te hevelen rijksuitgaven over den lande - eerst de uitslag van het onderzoek van rijkswege (Commissie-Oud) heeft willen afwachten.
In het vorenstaande kwam reeds tot uiting, dat de door de regionalisten bepleite uitbreiding van de activiteit der provincies op cultureel en sociaal-economisch gebied niet betekent, dat de provinciale overheid deze taak alleen, zuiver ambtelijk, zou moeten vervullen. Ware dit de enige mogelijkheid, dan zou het doel, de bevolking te helpen zich zelf te zijn en haar eigen levensstijl (terug) te vinden, wellicht worden gemist. De Commissaris der Koningin in Overijssel, die evenals enkele leden van Gedeputeerde Staten der noordelijke provincies, aan het congres actief deelnam, gaf een aantrekkelijke oplossing voor de samenwerking van de organen van het provinciaal bestuur met vrije organisaties uit het maatschappelijk leven en verantwoordelijke particulieren in de provincie, in het bijzonder leden van Provinciale Staten. Deze ambtsdrager wees erop, dat naast de bestaande verzorgende functies thans in het bijzonder de ordenende taak van de provincie uitbreiding behoefde, Op deze wijze zou de provincie, vooral op uitvoerend gebied, in tal van commissies tot activiteit kunnen stimuleren en deze kunnen leiden, zonder de zaken geheel zelf ter hand te nemen. Het daartoe aantrekken van de nodige bekwame krachten uit de eigen bevolking zou voorts een groep deskundigen met gezag en public spirit kweken, die ook in overheids- en semi-overheidsorganen op rijksniveau gehoor voor de bijzondere belangen van de gewesten zouden kunnen vinden.

Het congres, welks arbeid hiervoor werd beschreven, was het laatste in een serie van drie, gewijd aan de regionale vraagstukken. Er werden geen besluiten genomen over een gezamenlijk verder te volgen handelwijze. De afspraak werd alleen gemaakt, de geformuleerde denkbeelden aan de bevolkingen der onderscheidene gewesten voor te leggen, ter overdenking en ter nadere uitwerking naar gelang de toestand in ieder gewest.
Zo kom ik ten slotte tot de vraag, wat in Noordholland kan en moet gebeuren op het stuk van het gewestelijk streven. Naar mijn indruk, welke op het congres werd bevestigd, is in Noordholland elk regionalisme tot mislukking gedoemd, dat zich niet tot provinciaal niveau weet te verheffen door het zoeken van contact en samenwerking met de culturele organisaties in alle delen van de provincie, en dat niet het enthouasisme van de werkers en van de jeugd in alle lagen van de bevolking weet te wekken. Daarbij zal men moeten trachten, niet alleen belangstelling te wekken voor het verleden en voor het behoud der culturele erfenis, maar juist en vooral voor de geestelijke en stoffelijke toekomst van de bevolking in Noordholland en zijn streken. Dit betekent een cardinale koerswijziging voor tal van bestaande organisaties in deze provincie en tevens een geheel nieuw werkprogramma. De Volkshogeschool te Bergen, die op deze weg reeds is vóórgegaan, kan niet meer doen dan pogen de mensen, die die zich aan deze taak willen geven, bijeen te brengen.
In deze tijden en in deze provincie, waar de gebondenheid aan overgeleverde gemeenschappen en normen snel afbrokkelt, zij men indachtig, dat alleen harmonieuze mensen geestelijk vrij zijn en dat alleen vrije mensen de gemeenschap zoeken en daar verantwoordelijkheid kunnen dragen. Onharmonieuze mensen zijn onvrij en zoeken slechts zichzelf, niet in, maar door en op kosten van de samenleving. Waar het gaat om het lot van zo heel velen, kan het regionaal streven redding brengen uit grote geestelijke nood. Moge dit verslag er toe bijdragen, dat de te Bakkeveen geopende perspectieven langs de weg van een ook in Noordholland wakker te roepen provinciaal besef, de inwoners van dit schone, aan mogelijkheden zo rijke gewest, gezamenlijk aan de arbeid doen gaan.

26 October 1949.

G. J. van den Berg

1 In het hieronder volgende verslag is gebruik gemaakt van de officiële, door de leiders van het congres opgestelde, samenvatting der conclusies.

Enige literatuur:
Prof. Dr H. J. Keuning, Regionalisme, J. B. Wolters, Groningen-Batavia, 1949.
Ir. J. B. Ridder de v. d. Schueren, Taakverdeling rond het Provinciaal Bestuur, in de Katholieke Werkgever van 17.12.1947.
Mr J. Linthorst Homan, De graden van het regionalisme, in Het Gemenebest van Mei 1948.
Jhr Mr J. W. Roëll, De Provincie als groeiend organisme, in Tijdseinen, 1948.
Prof. Mr J. V. Rypperda Wierdsma, De Taak van de Provincie, in Bestuurswetenschappen van Januari 1948.
P. Wybenga, Decentralisatie, T. Wever, Franeker, 1948.


Hoor-ik-ker-is!

Een blozende welgedane boerin zit breeduit, de boodschappentas op haar schoot in de volle bus.
Op een (zeldzaam) ogenblik dat het volkomen stil is, juist op dat ogenblik klinkt een hoogst onbetamelijk geluid.
De De boerenvrouw kijkt met haar breed lachend gezicht links en rechts om zich heen en roept triomfantelijk: „Hoor-ik-ker-is!”

Voerman

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk