» Diversen
» De Speelwagen
» 1950
» No. 3
» pagina 69-70
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 3,
pagina 69-70.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Dom J. Hof o.s.b.
Dat de abdijgronden te Egmond nog lang niet al hun verborgen schatten hebben teruggegeven, bleek
weer eens te meer, toen voor enige tijd, bij grondwerkzaamheden, het hierbij afgebeelde voorwerp te
voorschijn kwam.
Bij nader onderzoek bleek het een koperen griffel, een zgn. stilus te zijn, die men gebruikte om op,
met was bestreken, tafeltjes te schrijven.
Het geheel, dat ongeveer 11 cm lang is, vertoont de vormen van een hagedisje, waarvan de staart in
een fijne punt uitloopt, terwijl aan de andere zijde uit de wijdopengesperde bek, bij wijze van tong,
de platte even breder uitlopende bovenkant te voorschijn komt, die dienst deed om zo nodig het
geschrevene te kunnen uitwissen. De gehele wijze van uitvoering wijst naar de eerste eeuwen van het
bestaan der abdij, nl. het laatkarolingisch tijdperk.
Hoewel deze schrijfmethode in de klassieke oudheid zeer bekend was en de gegevens daarover veelvuldig
zijn, vindt men voor dit gebruik in de Middeleeuwen maar zeer weinig aanwijzingen.
In Oud Holland van 1894 geeft S. G. de Vries enkele voorbeelden van het gebruik van „wastafeltjes”
in de Nederlanden, waarbij hij vooral wijst op de bekende miniatuur uit een handschrift van de werken
van Ruysbroeck, daterend van ongeveer 1350. Hierop wordt de schrijver voorgesteld, gezeten in het bos
bij zijn klooster te Groenendael, terwijl hij zijn gedachten op een met groene was bestreken tafeltje
neerkrast. Tegenover hem is een van zijn leerlingen bezig een reeds voleind tafeltje op perkament te
copiëren. Een bewijs reeds, dat dit zo weinig bekende Middeleeuwse gebruik een zeer belangrijk
aandeel gehad heeft in het tot stand komen van de grote monumenten van godsvrucht en wetenschap, die
ons nog steeds met bewondering vervullen.
Wanneer wij het Middelnederlandsch woordenboek van Verwijs en Verdam opslaan bij het woord „tafele”,
zien wij daar dat er ook op de scholen en bij de administratie, zelfs bij weinig belangrijke brieven,
veelvuldig van deze methode gebruik werd gemaakt.
Wij lezen van „groenen wasse ende roden wasse ende gheluwen wasse daer men mede vult die taflen
en die tafelkine daer die kindre in scriven”. Men had „die taflen die de wijnassize
(accijnsen) draghen ende daer si dassize in scriven”. „Die taflen daer men in scrijft up
de dinghedaghe” (gerechtsdag), „die taflen daer de clerken de waarheiden (enquêtes) in
scriven”. Het zijn vooral de posten in de oude rekeningen voor het leveren van nieuwe en het
„verwassen ende verlimen” van oude tafeltjes, die ons het beste inlichten.
Uit de aard der zaak had zulk een schrift maar een korte levensduur, hetgeen verklaart dat er maar
zeer weinig van zulke tafeltjes zijn overgebleven. De exemplaren, die zich in het Rijksarchief te
's-Gravenhage bevinden, schijnen in Nederland de enige bekende te zijn. Hoewel men kan verwachten,
dat op het gebied van de griffels de zaken er beter voorstaan, is mij niet bekend of onze musea hiervan
exemplaren bezitten.
Had men tot nu toe slechts kunnen vermoeden, dat ook in de Egmonderabdij het wasschrift gebruikt werd,
deze nieuwe vondst is er het overtuigend bewijs van.
Dom J. Hof o.s.b.