» Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 5 » pagina 134-137
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 5,
pagina 134-137.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: W. Porte.
„Aankoop 40 ha Ilperveld”, zo stond het in de krant. Dat is uitmuntend. En je herinnert
je de dagen, en dat is een tijd geleden, dat je met een jolletje aan het zwerven was in de velden van
Landsmeer, de Ilp en Oostzaan.
Achter één der vele kippen-erven van de IIp waren we in een jolletje gestapt, nadat we
eerst de uitkomende eendepullen in de broedmachine, de eendagspullen en het oudere goed gezien en
bewonderd hadden. Het was een tierig gezicht, dat jonge spul met de grappige brede snaveltjes, dat
daar, zo pas uit het ei eigenlijk nog maar, al rondscharrelde en smulde van het handje vol voer, dat
er werd neergegooid.
Nu roeiden we over het brede water; er was weinig wind, het was ietwat broeiig, zodat het op water
heel lekker was. Ons jolletje behoorde niet tot de grootsten. Collega roeide, ik zat achterin; het
bootje lag achter diep, maar vast en het roeide uitmuntend. Even waren we uitgestapt, hadden het
lijsternest bekeken met de vijf halfvlugge jongen. Het was een ongewone plaats voor een merelnest:
gemaakt op een plank.
Nu ging het weer verder. We zouden ditmaal werken volgens een programma, voorzover je daarvan kunt
spreken, als je aan het zwerven bent. Eerst was een gruttonest beloofd, wat we dan ook vonden; toen
een tureluursnest met vier eieren en nu moesten we nog een schol-eksternest met vier eieren vinden.
Het nest van de bonte pieten, ja, dat troffen we wel aan: een ondiep kuiltje met wat hooi en strobekleding;
maar helaas zonder eieren. Wat heel jammer was, want die had ik graag eens willen zien.
Nu zagen we de mooie bonte vogels, zwart en wit van veren, met hun rode snavels en poten en soms hoorde
je ze heel in de verte: te-piet, te-piet.
We hebben nog naar de eieren uitgekeken. Maar dat zoeken viel niet mee, want het gras was de laatste
week hoog opgeschoten en verborg de nesten zeer doelmatig en op afdoende manier zeer ten gerieve van
de rechtmatige eigenaars.
Nu en dan betraden we een stuk land en niet goed en wel hadden we het jolletje aan wal getrokken en
de bodem betreden of daar vlogen de vogels op. Heel vaak waren het de langpotige grutto's, die dan
aanhoudend hun eigen naam heel duidelijk riepen, of tureluurs, angstig schreeuwend. Soms was het een
kieft, al zwenkend en roepend, of een kemphennetje, het minst luidruchtig van allen.
Al dat geschreeuw en lawaai duidde op eieren en hoe heviger of klagelijker dat was, des te groter was
de kans, dat de eieren bebroed, of dat er jongen waren.
Maar veel succes hadden wij niet; de vogels des te meer. Zo zochten wij naar een nest van tuken, of
liever naar de jongen, maar hoe wij zochten: we vonden geen schijn. En niet zodra waren wij weer in
de jol, of de verontruste ouders staakten hun geschreeuw en streken in het gras neer. We roeiden verder
en langs de kant was ons zoeken niet tevergeefs. Het riet was nog niet zo hoog opgeschoten, om de
rietkippennesten geheel en al te verbergen en als je wat scherper uitkeek, dan had je ze al gauw in de
gaten. Het eerste nest, dat we zagen, had acht eieren, het volgende zeven en daarna een met zes, grijs
met roodbruine vlekken en stippels. Koetennesten zagen we niet, die schijnen in het veld niet veel voor
te komen.
De karekieten zongen onverpoosd in het nog jonge riet. Aan de kant bij het water bloeiden de eerste
koekoeksbloemen met hun franjeachtige rode kroonbladeren en prijkten de forse, ruwbladige smeerwortels
met hun sierlijke klokvormige bloemen, vaak blauw of paars, soms donker, soms lichter, zelden wit of
geel. Rode klaver kwam in bloei temidden van paardebloemen en boterbloemen en madelieven. En ondertussen
voeren we langs de Wijde Ilp, toen door een smalle sloot en meteen veranderde het landschap, zodat je
je opnieuw moest oriënteren.
Dat is een van de verrassingen, die je hebt, als je de Waterlandse wateren bevaart. Maar het mooiste
kwam even later, toen we weer aan land gingen en waar een bende grutto's de lucht insteeg, zoveel, als
ik tot nog toe niet ontmoet had en waar op een moerassig plekje de kemphanen hun kemplust botvierden.
We vonden een nest van een grutto. Maar het aardigst van deze middag was even verder. Een paar tureluurs
vlogen luid schreeuwend op en mijn metgezel wees mij spoedig het nest, mooi verborgen in het gras onder
omgebogen grasstengels. En er in waren twee zwart gestreepte bruinige jongen, pas uit het ei, want een
even-aangepikt ei lag er nog bij; er was leven in. Reeds had er een getracht door het gras weg te
kruipen, maar daarvoor had het nog geen kracht genoeg en toch: één was er bepaald weggeslopen,
want het was een broed van vier. Maar hoe het ook was, deze twee hielden zich doodstil tegen de grond
gedrukt, gewaarschuwd, door de kreten der ouders. Toen lieten we de vogels niet meer in ongerustheid,
keken nog zo hier en daar. De boeren gingen melken, wij zoetjesaan naar huis, onderweg uitkijkend naar
aalduikersnesten; tevergeefs echter.
Zo was ook deze genoeglijke middag ten einde, echter niet, nadat wij genoten hadden van de thee en de
heerlijke eigen-bak plakken krentenbrood. En het smaakte na zo'n middag op het water, in het gezellige
keukentje van onze gastvrije jollenbaas.
W. Porte