Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 6 » pagina 186-191

Op Doorreis

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 5e jaargang, 1950, No. 6, pagina 186-191.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: E. Kroeskop.

Op Doorreis (Tekening: M. Oortwijn)

Nu, op de drempel van het grote vacantie-seizoen, al onze historische begrippen min of meer toeristisch bijgekleurd worden, is het plezierig eens te vertellen, hoe de organisaties, die zich beroepshalve met het toerisme bezighouden, op hun beurt ook aan de geschiedenis een plaatsje in hun belangstelling gunnen.

Zo nam de V.V.V. Noord-Kennemerland het initiatief, om een historicus van professie, de heer R. P. Goettsch, voor zich te laten optreden met een causerie over het verleden van Schoorl. Een dergelijke methode van geschiedenisbehandeling, waarbij een spreker zijn toehoorders a.h.w. naar één uitzichtspunt voert en daar de boeiende panorama's toelicht, vormt wel een grote tegenstelling tot de schoolse leergangen, die zeer raak als „historische lintbebouwing” getypeerd zijn. Het pad immers, waarlangs zij de kinderen door de vaderlandse geschiedenis leidden, was aan weerszijden zo dicht mogelijk bebouwd met „Hollandse, Henegouwse en andere Huizen”, alle bewoond door respectabele aantallen Dirken, Florissen en Willems; een saaie lintbebouwing, die elk uitzicht op het historische landschap daarachter in de weg stond. Wat de geschiedenis van Schoorl betreft, nadat de archeoloog even aan 't woord is geweest, wijst de historicus ons bij het schemerig licht van de vroege Middeleeuwen de vage omtrekken van de oude nederzetting op de westelijke oever van de Rekere, de watergeul, spoedig tot een drassig wad verland, tussen het Schermeer en de Zijpe. Hier moet het eerste christendom de sprong over de Rekere naar de Westfriese oever gedaan hebben; in de eerste tijden na hun bekering zullen die bewoners van de overkant, de latere Geestmannen, wel over het water ter kerke zijn gegaan in Schoorl. Later werden er kapellen te hunnen behoeve gebouwd en daarvan was de kerk te Schoorl de moederkerk. In een oorkonde van 1094 worden deze kapellen genoemd als: Sudrekercha, Bernardeskercha, en Aldenkercha, gelegen „in villa Scorlewalth”, op de Friese zijde van de Rekere. De middeleeuwse term „villa” betekent „dorp of buurtschap” en van de namen der kapellen zijn er twee in verband met de ligging wel doorzichtig: Aldenkercha, Oude-kerk is het huidige Oudkarspel en Sudrekercha, kan dan Zuid-Scoorle-walth, of Zuidscharwoude zijn, dat dus een sterke naamsverwantschap met Schoorl bezit. Het was de noeste speurder P. Noordeloos, die door eigen archiefonderzoek kon bewijzen, dat de Bernardeskercha inderdaad de ontbrekende schakel der drie Langedijkerdorpen was, nl. Noordscharwoude. De eeuwenoude samenhang van de Langedijkdorpen met de duinstreek werd door de vondst van de heer Noordeloos nog helderder in het licht gesteld.

Uit tientallen steentjes, in geduldig onderzoek bijeengegaard, bouwde de heer Goettsch in zijn causerie een kleurig en sprekend mozaïek van Schoorls verleden. Ook archeologische vondsten en toponymische verklaringen werden daarin verwerkt. Bodemvondsten in de Rietgrebpolder zijn afkomstig uit de Fries-Bataafse periode, de eerste jaren na het begin onzer jaartelling, en kunnen in verband gebracht worden met verwante sporen van buurtbewoners, door opgravingen te voorschijn gekomen te Dorregeest, te Egmond, midden in Alkmaar in de Langestraat en aan de weg naar Sint-Pancras. Van de pogingen der toponymie om de plaatsnaam te verklaren is de 17de-eeuwse historisch merkwaardig, omdat Op Doorreis (1950, pagina 187)zij de naïeve, maar smakelijk anecdotische trant van die dagen zo goed illustreert; Dirk Burger „van Schoorel”, die zich in 1679 als chirurgijn aan de Oudesluis vestigde, was vaak al heel wat exacter en... droger. De naam Schoorl dan, zou in de volksmond verbasterd zijn uit „Schoolte-Rel” via de vorm „Schorel”; in een dorp genaamd Rel zou een afstammeling van koning Radboud een school hebben gesticht. Een moderne, taalkundige ontleding van de plaatsnaam ziet er een combinatie in van de woorden: „loo” en „schor”; loo, dat ook in de naam van Heiloo steekt, is bos en schor, dat dus ook in Scharwoude zou kunnen voorkomen, is aangeslibd land; in 868 komt de vorm „Scorrenlo” al voor en zo zou dus Schoorl kunnen betekenen: „aangeslibd land met bos begroeid”.

Onder auspiciën van de VVV „Alcmaria” heeft de heer M. van der Ploeg, geschiedenisleraar te Alkmaar op een contactavond een enthousiaste voordracht gehouden over de oude stadshistorie voor het amateur-gidsenkorps, dat voor een groot percentage gerecruteerd wordt uit de leerlingen van de Handelsschool. Dat gidsenwerk heeft attractieve kanten en de ervaringen van de heer Van der Ploeg waren zeer belangwekkend. De schoolse beoefening der geschiedenis, met al haar goede kanten van nauwgezetheid en tucht, kan heel wat vernieuwing en bezieling putten uit deze levende functie, die haar onder zulke leiding wordt toebedeeld.

Historisch-folkloristische inslagen op een schering van modern-massaal toerisme zullen een feature vormen van de Groot-Noordhollandse tentoonstelling „Van de Wadden tot het IJ”, 20 Juli tot 19 Augustus te Alkmaar. De Zaanstreek zal daar met een eigen Paviljoen vertegenwoordigd zijn en men gaat ernstige pogingen doen om in het milieu van deze Industries Fair ook iets te laten spreken van het ons allen zo vertrouwde streekeigen. Er komt een groot diorama van het Zaanse landschap, maar ook voor historische merkwaardigheden wil men onder voorlichting van de oudheidkundigen die de Zaanstreek telt, temidden van het bonte gewoel een passende hoek reserveren. En - Zaanse studenten zullen bij toerbeurt als explicateur optreden; (een symptoom, dat men dit streven niet als „vreemdelingen-industrie” mag afdoen). Alkmaars historische schoonheid zal in haar meest populaire aspect uitgebeeld worden in een openluchtspel van het bekende genre, waaraan de naam van Carel Briels verbonden is. Het wordt een Kaasmarktspel in complete folkloristische montering, waarbij kinderen pantomimisch het stukje oudhollands marktleven zullen weergeven.

Op Doorreis (1950, pagina 188)

Dergelijke massale experimenten, waarbij de expansie-grenzen der begrippen: folklore en historisch gegroeide streek-cultuur, op hun uiterste graad van rekbaarheid worden onderzocht, doen ons nog eens een dikke aandachtsstreep plaatsen bij de „echte”, kunsthistorische verantwoorde monumentenzorg.

Daarover sprak Jhr Dr E.O.M. van Nispen tot Sevenaer op de laatste avond, die Oud-Alkmaar haar leden in het ook dit jaar zo vruchtbaar bestede winterseizoen aanbood. Het begrip „Monumentenzorg” is nog slechts een ronde eeuw oud; het woord was in 1914 zelfs nog niet zodanig ingeburgerd, dat het een plaats kon vinden in het Grote Woordenboek der Nederlandse Taal. Monumentenzorg is, evenals folklore, een der geesteskinderen van de grote cultuurstroming der Romantiek; in haar oudste faze waren haar grote promotors mannen als Alberdingk Thijm, Dr P.J.H. Cuypers en Jhr Mr Victor de Stuers.
Wat voor bergen van onwil en wanbegrip deze pioniers uit de weg moesten ruimen, leren series van anecdotes, zoals die van de kostersfamilie, welke leerde fietsen in het koor van de aan haar zorgen toevertrouwde gothische kerk; of die van de kerkvoogden, die officiëel aangemaand werden het door hen beheerde kostbare Romaanse kerkgebouw te sparen en antwoordden: hier moet een vergissing in 't spel zijn, ons kerkgebouw is niet romantisch.

De geschiedenis spreekt gaarne van de „lelijke” 19de eeuw; Clio spreekt altijd het meeste kwaad van periodes, welke vlak achter ons liggen, en de gisteren pas afgelegde mode is immers vandaag het toppunt van smakeloosheid! Die lelijke eeuw zag, als reactie op de barbaarse afbraak, de begrippen monumentenzorg en restaureren ontstaan en verder groeien. Het begrip restaureren heeft inmiddels een Op Doorreis (1950, pagina 189)hele ontwikkelingsgeschiedenis gekregen en het woord is langzamerhand geladen met een rijk geschakeerde betekenis, evenals dat met veel gebruikte, en weinig begrepen, kunsttermen als Renaissance en Barok het geval is; reden, waarom zelfs van Hooggeleerde zijde het plan is geopperd een „historische definitieleer” in te stellen, om zich speciaal met hun betekenisontwikkeling bezig te houden. Naast de verschillende historische bouwstijlen treffen we dus ook verschillend geaarde restauratie-stijlen aan: restauraties, die in 1878 een kenner als Busken Huet in verrukking brachten, worden nu met een scheel oog aangekeken als opgepoetste imitatie, of soms als Kitsch medogenloos afgewezen. Tegenwoordig kan men in elk oud stadje wel een staalkaart van verschillende restauraties vinden; in Alkmaar vergelijke men de restauratie-stijlen van het gothische Stadhuis en de eveneens gothische St. Laurenskerk. Een oud-schoolmeester is wel eens geneigd even te spelen met de gedachte, dat de geschiedenis a.h.w. zelve een in moeilijkheden opklimmende „leergang” deed ontstaan van monumenten, die al naar hun aard en naar de vormentaal, die ze gebruiken, een groter of kleiner publiek kunnen aanspreken. Men kan van te voren nooit voorspellen wat zal „trekken”; het Muiderslot ontsnapte in 1828 ternauwernood aan de afbraak, en is nu ons best bezochte, kleine Rijksmuseum; zeker is dit ook toe te schrijven aan de goede propaganda van de huidige slotvoogd, die de kunst verstaat door een aankleding in de stijl van: „zo kan het er hebben uitgezien”, bij brede lagen de romantische droom op te roepen. Het verleden spreekt tot de een fluisterend, tot de ander docerend, soms ook causerend, of declamerend. Nu eens dringt de stem door tot de een, dan weer tot de ander. Het is met de belangstelling van een vacantie-ganger, of hij nu geniet van een wekenlange vrijheid, dan wel van een enkele snipperdag, als met de geest, „die blaast waarheen hij wil”. Waar het „begint”, doet er niet toe, hoofdzaak is dat men vordering maakt in deze onschoolse „leergang”, waar het niet gaat om examineerbare kennis, doch wel om levenswijsheid en geluk, twee dingen, die overigens identiek zijn!

Te oordelen naar de cijfers van de laatste jaren, is de kans groter dat het begon in het Czaar Peterhuisje, dan bijv. in de Zaanlandse Oudheidkamer. In dergelijke cijfers steekt ook een stukje opinie-onderzoek, waarvan de uitkomsten voor velen wel eens uit de gis kunnen lopen. Wat vinden de talrijke bezoekers in het stulpje? De historicus meent, dat het verblijf van Czaar Peter te Zaandam een vergissing, zowel als een fiasco was; hij stelt vooral belang in de wijze, waarop dit huisje op het Krimp de gunst van de publieke opinie veroverde. Er moest immers bijna een eeuw verlopen, na Peters achtdaags verblijf op de werf van Lijnst Rogge in het jaar van de Rijswijkse vrede, 1697, voordat het één straaltje van legendarisch licht kon opvangen. Pas omstreeks 1780 stond de merkwaardige Keizersfiguur Jozef II tijdens een reis door ons land er op, het kluisje te bezichtigen, en mogelijk ligt hier het begin van Krimpenburgs roem. Verscheiden vorstenbezoeken volgden en een dichter schreef met potlood een merkwaardig romantisch vers op de houten wand. Maar slechts weinig bezoekers zullen zich deze grillige geschiedenis van een roem realiseren. De Zaanlandse Oudheidkamer te Zaandijk is geen plaats „waar geschiedenis werd gemaakt” maar een smaakvol arrangement van historisch interessante objecten in stijlvol milieu, kortom het ideale streekmuseum. Natuurlijk komen er bezoekers, ze komen tot uit Helsinki, Stockholm, en Parijs. Maar we geloven, dat de aandacht voor al dit schoons uit Gouden Eeuw, Pruikentijd en Biedermeier, nog wel wat verbreed en verdiept kan worden. Is dit alleen voor „élite-publiek?” Och, de heer Botteljon, die huisbewaarder is van dit mooie Zaanhuis, heeft eens uit de school geklapt; gezelschappen van zgn. onderlegden en ontwikkelden zijn wel eens erg vervelend, soms zelfs „lollig”. De eenvoudige, argeloze mens moet de weg naar het museum leren vinden; de weg naar het kleine museum wordt overal gemakkelijk gemaakt. Het Stedelijk Museum in Alkmaar organiseerde in Mei en Juni een uitstekende overzichtstentoonstelling van het werk van de schilder Jan van Herwijnen. Bij deze gelegenheid sprak Burgemeester Wytema over het museum „als middel om de bevolking te verrijken met hetgeen de kunstenaars willen en mogen scheppen”. Primaire waarheden willen niet in de eerste plaats „begrepen”, maar - beleefd worden!!

Het bekende vacantie-dorp Bergen bezit al geruime tijd in de tot kunstzaal herschapen, voormalige stalruimte van de „Rustende Jager” een fraaie expositie-hal, met een lichtkap op het Noorden. Ook daar vindt men geregeld de gelegenheid zich te „verdiepen in stille dingen”. In de Meimaand viel er een tentoonstelling te bewonderen van het werk van een der patriarchen van de Berger school, Matthieu Wiegman, ter herdenking van het feit, dat hij veertig jaar geleden zijn snoeren in deze lieflijke plaatsen had laten vallen en er zo toe bijdroeg, dat de naam van dit mooie dorp niet alleen een plaats in de toeristische, maar ook in de kunsthistorische aardrijkskunde kreeg. En, hier was het begin, - een schoolreisje! Heeft Wiegman, die te Spierdijk is geboren en daar „school liep”, zelf niet eens verteld, dat hij na de voltooiing van zijn academische opleiding onmiddellijk naar Bergen trok, dat hij zich van de tijd, dat hij er „met schoolfeestjes kwam, als een mooi dorp herinnerde?” Zo waait de geest, waarheen hij wil.

Op Doorreis (1950, pagina 191)”Wie het oude niet eert, is het nieuwe niet weert”, aldus variëerde burgemeester Slager van Wormerveer bij het honderdjarig bestaan van de Krommenieerweg het devies van het Historisch Genootschap Oud West-Friesland. Van dit nimmer gestabiliseerde grensgebied tussen oud en nieuw lazen wij nog de volgende trekjes:
Te Volendam vernieuwden dit voorjaar 72 meisjes en 113 jongens op plechtige wijze hun doopbelofte. Bij dit kerkelijk hoogtij verschenen 65 van de 72 meisjes, in de traditionele kledij, terwijl van de 113 jongens slechts 42 aan de oude dracht trouw waren gebleven. Zo vertoont Volendam hetzelfde beeld dat wij van andere klederdracht-dorpen kennen: de vrouw is meer gehecht, dan de man aan bepaalde verschijningsvormen onzer cultuurgoederen; zij „conserveert” het oude cultuurbezit.

Hoorn heeft het verlies te betreuren van zijn prachtige korenmolen „de Vergulde Korenaar”. De tweehonderd en acht jaar oude molen was een landschappelijk sieraad van zijn omgeving, waar de volksoverlevering de naam het „Keern” gaarne verklaart met het verhaal van de Hoekse nederlaag in 1426. De kansen dat de verbrande wiekenzwaaier een waardig plaatsvervanger krijgt, staan niet slecht.

Het bestuur van het waterschap „De Schermer” gaat weer twee van zijn molens restaureren; dat betekent dat de toekomst van elf dezer stoere monumenten in de Schermer is verzekerd. Bovendien werd het bestuur gemachtigd het mooie Noorderpolderhuis te Schermerhorn onder leiding van de architect Kok te doen herstellen. Dit stuk zichtbare poldergeschiedenis, dat uit het midden van de 17de eeuw dateert, zal dus voor de toekomst behouden blijven. Een sprekende herinnering aan de dagen, dat een zeeheld als Cornelis Tromp, tot de Hoofdingelanden van deze Schermerpolder behoorde. Een positie in de polderaristocratie, ter zelfder plaatse ook bekleed door een politiek leider als Andries Bicker, de tegenstander van stadhouder Willem II, en de telg van een rijkgeworden familie als Gerard Ruijtenburgh, zoon van de prachtige „goudvink”, door Rembrandt als middelpunt van de Nachtwacht in de glorie van zijn magische licht geplaatst.

E. Kroeskop

 


© 2001-2024 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk