» Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 8 » pagina 246-247
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 8,
pagina 246-247.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
De Stelphoeve, die op 22 Juli j.l. werd heropend, werd in 1745 gebouwd door Jacob van Twuyver, schout
en secretaris van Zuid-Scharwoude.
Typerend voor deze hoeve is het feit dat de hooiberg middenin de boerderij staat en dat de woonvertrekken,
dors (deel), koestal enz. er rondom zijn gebouwd.
Hooiberg en vertrekken worden echter door een en hetzelfde dak overkoepeld waardoor dit zijn eigenaardige
pyramidale vorm krijgt, die bij dit soort hoeven zozeer in het oog valt.
Een bewijs van de welvaart van de bewoners zijn prachtige tegelschouwen (zgn. smuigers), het houtsnijwerk
aan kasten en bedsteden, en het pannendak (de zgn. spiegel), omlijst door rieten rand.
Tot 1870 werd de boerderij door een geslacht van boeren-burgemeesters bewoond. Daarna ging ze over in
minder zorgzame handen, die dit prachtige stuk oude volkscultuur min of meer verwaarloosden, zodat het
in zeer ernstige mate in verval kwam.
Het Nederlands Openluchtmuseum heeft nog tijdig de hand op het gebouw kunnen leggen en het op wetenschappelijk
verantwoorde wijze afgebroken en weer in het museumpark herbouwd.
Aan de heropening van de Westfriese Stelphoeve uit Zuid-Scharwoude werd een bijzonder karakter verleend
door het optreden van twee Westfriese Boerendansgroepen resp. uit Wijdenes bij Hoorn en Stompetoren bij
Alkmaar.
Vooral het optreden van de groep uit Wijdenes is daarom zo merkwaardig, omdat het een van de weinige
dorpen is, waar de oude boerendansen nog van geslacht tot geslacht in leven bleven. Dit is voornamelijk
te danken aan de oude speelman Bas Roemer (verleden jaar gestorven), die, toen de oude dansen meer en
meer uit de mode raakten, samen met enkele anderen ervoor heeft gezorgd, dat de bestaande danstradities
werden voortgezet. Zelf een uitstekend speelman (violist) heeft hij de oude melodieën genoteerd
zoals ze b.v. 60 jaar geleden nog gespeeld en gedanst werden.
Zijn zoon K. Roemer is met de heer ter Hofstede de stuwkracht van de thans nog bestaande dansgroep.
De boeren en boerinnen zijn gekleed in de oude Westfriese „Zondagsdracht” bestaande uit
zwarte jassen en broeken; bef en boerenpetje voor de mannen en de fraaie kappen met oorijzers, japonnen
met gouden broches en bloedkoralen halssnoeren met gouden sluiting en zilveren beugeltassen voor de
vrouwen.
Hun dansen zijn typisch Westfries en passen volkomen bij de Westfriese levensstijl.
Zij worden geheel naar oude trant begeleid door twee violisten en een basviool. En als men deze groep
frisse jonge boeren en boerinnen, sprankelend van levenslust en vol jolijt, begeleid door „twee
violen en een bas bas”, hun oude boerenschots en „donder in het hooi” of de
„slaapmuts” ziet dansen, dan is er geen vrolijker en leutiger tafereel denkbaar.
Ook de groep uit Stompetoren, de zgn. „Schermerdansers”, laat ons Westfriese dansen zien.
Burgemeester J. Posch is hier de stuwende kracht voor een herleving van de oude volksdansen en begeleidde
als echte „burgervader” deze groep op de tocht naar het Nederlands Openluchtmuseum.