» Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 8 » pagina 247-249
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 8,
pagina 247-249.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Thijs Mol.
Op blz. 185 van deze jaargang van „de Speelwagen” geeft de Hr. Zwaagdijk de overlevering van Terschelling weer. Hij tekent hierbij aan dat deze in het laatst van de vorige eeuw nog verteld werd. Bij het door mij nu ongeveer 15-20 jaar geleden gehouden onderzoek op het eiland werd mij dit verhaal ook nog meegedeeld. De heuvel waarvan hier sprake is, is het oude kerkhof van het gehucht Zeerijp of zo als de eilanders zeggen: „Strieper kerkhof”. Het werd toendertijd nog een enkele maal voor het begraven van drenkelingen gebruikt. Op het kerkhof komen ook enkele exemplaren voor van een merkwaardig soort stenen, vermoedelijk grensstenen, die daar als grafzerk dienst doen. In de kerk te Midsland hangt nog een oude plattegrond met de graven erop. Een foto hiervan bevindt zich in de atlas over het eiland, die schrijver dezes bezit. Tot steun voor de wederopbouw van West-Terschelling is toen een loterij gehouden. In het archief der Gemeente Beverwijk bevindt zich nog een lot hiervan. Ook is er toen een prent uitgegeven, met de voorstelling van de plaats voor en na de brand.
Thijs Mol
Het „pinkelen” waarvan op blz. 218 sprake is, was ook onder deze benaming in mijn jeugd (1920) te Amsterdam bekend. Een put van de riolering was het punt waarop getracht moest worden het toegespitste stukje hout te gooien. Er werd met een stok geslagen. Men mocht trachten als het dicht genoeg bij het „honk” lag het met de stok op te wippen en verder weg te slaan.
Thijs Mol
Ook het spel „Hakmes, lepel, bril of schaar” was in Amsterdam bekend. Wij deden er nog
achteraan: hoge hoed of stinksigaar met gebaren en noemden het ook wel „bok bok berrie”.
Degene die af was moest bij de bok komen staan, zodat er soms wel drie bokken stonden, waarover heen
gesprongen moest worden om op de voorste bok het versje op te zeggen. De andere bokken mochten met
schudden trachten de berijder te laten vallen.
Nu we het toch zo over oude kinderspelen hebben, wat is er veel verdwenen. In de oorlogsjaren heb ik
eens bij een groep jongeren, die gemiddeld vijf tot acht jaar in leeftijd met mij scheelden (jonger
waren) nagegaan welke spelen zij nog wel en welke zij niet meer kenden, die ik nog wel gespeeld had.
Het resultaat was verrassend of beter gezegd bedroevend, zoveel als in dit korte tijdsverschil al
verloren was gegaan. Naast de hierboven besproken spelen kenden zij niet meer het priktollen met
bijbehorend lied „koperslager vuur en vlam, wie het langste tollen kan, van je één,
twee, drie”. Dan het herfstspel: dievie met verlos of de klos. Hier staat tegenover, dat er in
de Jordaan te Amsterdam tot en met 1939 op volksscholen nog gebikkeld werd. Ditzelfde kon alleen nog
van het eiland Terschelling gezegd worden, waar het ook nog gebeurde.
Het zou daarom aanbeveling verdienen als de lezers van dit blad eens in hun pen wilden klimmen en al
de versjes die bij spelletjes gedaan werden, opschreven, zo mogelijk met muziek.
Zelf heb ik het voorrecht reeds vrij veel materiaal te mogen bezitten maar het gehele bezit van ons
land over dit onderdeel van de volkskunde zou eens uitvoerig bewerkt moeten kunnen worden. Dit kan
alleen als iedereen zijn medewerking verleent om mooi of lelijk in te sturen. Wie neemt in deze een
initiatief??
Thijs Mol