» Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 10 » pagina 303-304
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 10,
pagina 303-304.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: F. Nijland.
Tienduizenden gasten trekt Texel elk jaar weer en 99% daarvan volgt de paden, die hun talrijke
voorgangers hebben gemaakt. Zo heeft dagelijks een ware pelgrimstocht in vele afleveringen plaats
naar de Muien. Het lijkt wel of in het bekende spreekwoord Napels vervangen is door „de Muien”.
Rondom dit heus fraaie duinmeer is een brede singel platgetrapt door al de ploegen bezoekers, die hier
door de vogelwachters, die langzamerhand duizelig moeten worden, van 's morgens zes tot laat in
de middag, worden rondgeleid.
Wie echter nog een avontuurlijke geest heeft en niet opziet tegen wat vermoeienissen, kan op het Gouden
Boltje kostelijke ervaringen opdoen. Laten zij b.v. eens bij Oudeschild de Waddenzeedijk volgen naar
het Noorden. Nee, niet langs de keurig-geasfalteerde weg binnenlangs, maar over het smalle betonpaadje
aan de buitenkant. Telkens moet men hier een zevenmijls pas nemen over enorme klittenstruiken en zelfs
wordt men belaagd door een hond, die de bunker, waarin zijn baas woont, met luid geblaf verdedigt.
Troost u echter, deze zo vervaarlijk aangaande Cerberus is veel banger van u, dan u voor hem en hij is
maar wat blij als u weer voorbij bent.
Als dan dit gevaar bezworen is kunt u eens rondkijken. En nu vertel ik u niets van al de aardige
ontmoetingen, die u ongetwijfeld zult hebben met tal van vogels. Nu zwijg ik over de grillige dijkbochten,
die vertellen van doorbraken. Nee, nu vraag ik alleen uw aandacht voor de steenglooiing, die een
geschiedenis vertelt in een eigen taal, in een taal, die slechts door iemand met fantasie is te verstaan.
Enige honderden jaren geleden werden onze dijken aan de zeezijde alle beschermd door palissaden. Maar
door een geweldige invasie van paalwormen, dat zijn schelpdiertjes, die gangen in hout, veen enz. boren,
verviel ons verdedigingsstelsel in luttele jaren. De lage landen dreigden een prooi van de zee te worden.
Met energie pakten onze voorouders deze zaak aan. Scheepsladingen vol zwerfkeien uit het gebied rond
Oslo en uit Jutland werden naar ons land gevoerd, waar ze op de meest bedreigde plaatsen hun bestemming
vonden. Zo kreeg ook Texel de steenglooiing, waarbij wij staan. In gedachten zien we de oude zeilschepen
met hun reddende last de kust naderen, waar de zware afgeronde blokken door rappe handen op hun plaats
werden gelegd. Het is een typisch idee, dat deze stenen eens een hinderlijk stukje Noorwegen of Denemarken
vormden en nu een onmisbaar deel zijn van Texel. Het is een verleidelijke gedachte de herkomst van deze
keien in b.v. Drente te zoeken, want er zitten, voor Nederland zeer zeldzame keien bij, waar een liefhebber
van likkebaardt. U zegt het woord Rhombenporfier misschien niets, maar een kenner raakt in extase,
terwijl het toch een kei is net als de anderen. Deze rhombenporfieren nu komen bij Oslo veelvuldig voor,
zodat u, als u er een aantreft op uw wandeling, heus niet hoeft te denken, dat het een zeldzame vondst is.
Plotseling vergeet u echter Noorwegen en zijn keien, want u staat voor een groot stuk bewerkte steen,
dat duidelijk onder een gebeeldhouwde kop, het jaartal 1565 vertoont. Bijna vierhonderd jaar oud is dit
grauwe blok en duidelijk is te zien, dat het met vaardige, kunstzinnige hand is bewerkt. Eens heeft het
misschien de poort gesierd van het kasteel, waar een machtig graaf woonde. Eens... ach vult u zelf maar
in, ga bij het blok zitten en laat uw gedachten ver terug dwalen.
Ineens wordt uw aandacht getrokken door een visdiefje, dat krijsend in zee stort om met een glanzend
visje weer boven te komen. Het water blikkert, de vloed is opgekomen en liefkozend likken de kleine
golfjes over de gebeeldhouwde kop, het symbool van vergane glorie.