» Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 11 » pagina 330-336
Eerder verschenen in 'De Speelwagen',
5e jaargang,
1950,
No. 11,
pagina 330-336.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Mr J. Belonje.
In mijn beschrijving van de terpen in West-Friesland1
heb ik mij destijds strikt beperkt tot de vermelding van die grondhoogten, welke in deze oude landstreek
en bepaaldelijk in de omgeving van Schagen aangetroffen worden.
Evenwel: er zijn in Hollands Noorderkwartier nog meer terpen aan te wijzen. De bekende kroniekschrijver
Dirk Burger van Schoorl2 in zijn „Chronijk
van Schagen” legt er getuigenis van af. Hij spreekt o.a. over Lamoer, Lagedoes, ter Dorp en
Schulphorn, terwijl hij de verzekering geeft, dat de Zijpe, waaronder deze oorden of dorpen gelegen
zouden hebben, in het jaar 333 (!) voor de eerste maal „ingebroken” zou zijn.
Met een van de oude vestigingen, die door de Chirurgijn Burger van Schoorl in diens opsomming naar voren
gebracht wordt, zou ik mij thans willen bezig houden, n.l. met de plaats, genaamd ter Dorp.
De naam spreekt voor zichzelf, immers het woord „dorp” zullen wij wel niet anders dan als
„terp” kunnen verstaan. Maar de vermelding van die naam, zowel op de ene als op de andere
wijze gespeld, zoekt men intussen op alle moderne kaarten - en dan denkt men allereerst aan de beste
overzichtskaart, die van ons land bestaat, n.l. aan de chromo-topografische kaart van het Koninkrijk
der Nederlanden, schaal 1 : 25.000, de algemeen bekende uitgave van de Topografische Dienst te Delft
- maar ook zelfs op de oude gedrukte kaarten (behoudens één na te noemen uitzondering)
volkomen tevergeefs. Ook het befaamde Aardrijkskundig Woordenboek van het Koninkrijk der Nederlanden
door A.J. van der Aa, het best geïnformeerde, dat in ons land ooit verschenen is, blijft zwijgen
op dit punt.
Zoals gezegd is er echter een oude kaart, die in gedrukte vorm verschenen is, die een aanwijzing geeft,
dat Dirk Burger van Schoorl met zijn vermelding van de plaats ter Dorp geen onwaarheid gesproken heeft.
Dit is de kaart van Balthasar Florisz. van Berkenrode, in 1629 verschenen onder de titel „Comitatus
Hollandiae Novissima Descriptio”. En deze laat ons zien, dat ergens - de situatie is wat onzeker!
- aan de zijde van de toenmalige Zuiderzee en ten oosten van de destijds kort geleden aangelegde zanddijk
over het strand tussen de eilanden Callantsoog en Huisduinen, een reeks van eilandjes lag, waarvan als
namen opgegeven worden: Coegras, 't Queldereren, Henesant, Ringelsant, De Gast, De Schoten en De
Behoude Torp.
Men zal mij nu mogelijk tegenwerpen, dat Dirk Burger bezwaarlijk het hier aanwezige Torp bedoeld zal
kunnen hebben, aangezien ik hier een ligging op het oog heb, die op verre afstand te zoeken is van het
gebied, dat wij (tegenwoordig) onder de Zijpe verstaan.
Maar daartegen kan ik mij echter bij voorbaat verweren door mede te delen, dat onder de Zijpe vanouds
een aanmerkelijk meer uitgestrekt gebied werd begrepen dan wij thans met die naam aanduiden. Het land
van de Zijpe en Hazepolder noemde men nog in de achttiende eeuw in tegenstelling met de Wieringerwaard,
die ook wel de Nieuwe Zijpe heette, de Oude Zijpe (de laatste naam kennen wij b.v. ook nog van een schip
van onze O.Ind.Compagnie!); Wieringerwaard met de Zijpe en Hazepolder werden tezamen ook „Beide
Zijpen” genoemd. Bij het gebied van deze twee polders bleef het echter nog niet, want zelfs het
gehele stranden-complex met de ten oosten daarvan liggende slijkgronden tussen Petten, Huisduinen en
Wieringen werd onder deze verzamelnaam samengevat. Ik kan dit het beste duidelijk maken aan de hand
van een citaat, ontleend aan een onder no. 129 in het archief van de heerlijkheid Schagen aangetroffen
zestiende eeuwse copie van het nog nimmer gepubliceerde request aan Keizer Karel V gericht door „Jehan
van Schorel presbyter, canoniek tot Sinte Marien binnen uwer Stadt Utrecht”. Dit verzoekschrift,
hetwelk op 25 October 1553 door de raad van Financiën van een voorlopige apostille voorzien werd,
had tot strekking om de bekende Zijpse inpolderingswerkzaamheden nog aanmerkelijk verder noordwaarts
uit te breiden. Hierin wordt n.l. een duidelijke omschrijving van de Zijplanden gegeven, welke daarin
heten te zijn: „alle den weert, schorre sant ende slijck geheten de Sijpe gelegen in uwen landen
van Hollant, streekende van ontrent Petten noirtwert verbij Abstede tot aen Huysduijnen en vandaen
oestwaerts oft suytoestwert voorbij het eijlant van Wieringen”.
Het is dus wel vrij zeker, dat het Ter Dorp van Burger van Schoorl hetzelfde moet zijn als het eilandje,
dat door Balthasar Florisz. als „De Behoude Torp” aangeduid wordt en het zal thans gewenst
zijn de ligging nader te identificeren.
Gemakshalve wil ik mij bij die identificering bedienen van een HS.kaart, onder no. 2489 bewaard in de
collectie van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage. Deze is van de hand van niemand minder dan de
beroemde landmeter en vestingbouwkundige Adriaen Anthonisz. van Alkmaar. Zij is gedateerd 26 April 1609
en getiteld „Die Chaerte van de Wieringer Waerdt so die begonst is te bedijcken met sijn omleggende
landen, waerden, ende gelegentheden om noch verder ende meerder daer aen bedijckt te moegen worden tot
ouer die Veer:”. Op deze kaart, welke ik hierbij afbeeld, ziet men duidelijk het eiland Huisduinen
liggen tussen Texel, Wieringen en het vasteland van het Noorderkwartier, het laatste gevormd door een
strook grond, omvat door de West-Friese dijk en westelijk daarvan de kortelings definitief droog gevallen
Zijpe en Hazepolder met nog meer (Noord-) westelijk het vroegere eiland Callantsoog. Tussen Huisduinen
en het vasteland zijn op de kaart een viertal eilandjes voorgesteld, schematisch aldus weergegeven:
T' DORP | ||
LA MERE | RINGEL SANDT | |
DIE GAST | QUELDERING | |
COEGRAS |
Het dichtst bij het eiland Huisduinen wordt dat eilandje voorgesteld, dat dus de twee namen droeg,
n.l. „t Dorp” zowel als „La Mere”.
Om de betekenis van de toevoeging „La Mere” beter te kunnen begrijpen is het noodzakelijk
de waterstaatkundige geschiedenis van het eiland Huisduinen in het kort even op te halen. Dat eiland,
hetwelk van oudsher aan de heren, later graven van Egmond toebehoorde, bezat sedert vele eeuwen twee
bewoonde hoofd-buurten. Ongeveer in het centrum maar dan nabij de Noordzee, lag het eigenlijke hoofddorp,
waaraan het eiland zijn naam ontleende. In het Noorden lag bovendien nog een plaatsje, dat op oude
kaarten als „den Helder” of „die Helder buurt” voorkomt. Het hierdoor bestreken
terrein vormde tezamen met een flinke groep hoofdzakelijk in het ZW. gelegen duinen, het oorspronkelijke
eiland, het zg. Oude Land, waartegenaan ten Oosten, liever nog ten Noordoosten, reeds in de vroege
Middeleeuwen een poldertje moet zijn ontstaan, niet veel meer dan een door een kade geconsolideerd
buitenland, dat de Koog genoemd werd. In 1505 volgde hierop verder naar het Oosten een nieuwe landaanwinning,
ondernomen door de heer van het eiland, Graaf Jan van Egmond, „het Nieuwland” genaamd. De
gravin-weduwe liet in dat Nieuwland, dat ongeveer identiek is met de plaats waar thans Den Helder ligt,
tussen de jaren 1516 en 1525 een huis (!) bouwen, waarmede wel niet veel anders dan een boerderij bedoeld
kan zijn3. De graven van Egmond. bleven in het
bezit van het eiland totdat het uit de insolvente boedel van Graaf Lamoraal verkocht werd aan de bekende
koopman Isaac le Maire. De moeilijkheden, welke met betrekking tot deze overdracht en ook van de
heerlijkheid gerezen zijn, kunnen wij hier onbesproken laten. Van belang is echter, dat sinjeur le
Maire, die, zoals onze lezers bekend zal zijn, zijn laatste dagen in ons Noorderkwartier, n.l. te
Egmond-Binnen gesleten heeft, waar hij ook begraven ligt4
- nog als Amsterdammer en toen hij ongeveer 50 jaar oud was, een nieuwe landaanwinning tegen de ZO-wal
van zijn eiland Huisduinen tot stand gebracht heeft, die wij op de hierbij geproduceerde kaart aangeduid
zien als „Isak la Mere Nuwe Dijkagie”. De aldus door hem ingedijkte gronden zijn het
in hoofdzaak onverdeelde bezit van 's mans nazaten gebleven tot in de tweede helft der achttiende eeuw.
Zó was dus de toestand op Huisduinen in 1609, maar, willen we meer weten over de ligging van
het Torp dan doen wij het beste eerst te rade te gaan bij een gedetailleerde kaart van het eiland
allèén van vóór die tijd. Gelukkig is er een en een goede ook, die dagtekent
van de 6e Mei 1599. De „nuwe dijkagie” van Le Maire is er nog niet op voorgesteld. Deze kaart
is getiteld „Chaerte van de hermetinghe vant Nieuwelandt”, het is een HS. kaart op perkament,
groot 60 X 44 cm en bewaard in de collectie van het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage (Catalogus
Hingman no. 24-78). Dit exemplaar van 1599 is eveneens door een zeer bekwaam cartograaf vervaardigd,
te weten door de Alkmaarder Gerrit Dirksz. Langedijk.
Zoals gezegd, komt de nieuwe polder van Le Maire nog niet op Langedijks kaart voor, maar wel is zij op
een veel grotere schaal getekend dan de andere, waardoor zij allerlei duidelijke details van het eiland
verschaft, ook van dat gebied, dat enkele jaren later voorbestemd zou zijn om door Le Maire ingedijkt
te worden. En wij zien bij vergelijking van beide kaarten uit die van 1599 b.v. hoe Le Maire eigenlijk
niet veel anders gedaan heeft dan de afdamming te bewerkstelligen van een grote slurfvormige slenk,
op de kaart van Langedijk aan de zeezijde het Gadt en na versmalling meer landinwaarts, het
Gaetgen genaamd. Tussen deze slenk en de zee strekte zich een landtong uit, die de cartograaf
Oochduynen noemde, een complex van 96 morgen en 418 roeden groot, en tussen de slenk en de duinen
van het eigenlijke eiland trof hij een strook kweldergrond aan, die hij het Torp padt noemde
en die later ook in Le Maire's bedijking begrepen zou worden. Tussen de evengemelde landtong nu en de
overzijde van de slenk, de Zuidzijde dus van het Nieuwland, welke overzijde (er stonden daar anno 1599
nog twee huizen buitendijks) door hem als het „Dansgarn”5 wordt aangeduid, werd de afdamming door Le Maire verricht. En het was
juist tegenover deze plek, vrijwel ten Zuiden van „het Gadt”, dat Langedijk in de waddenzee
een viertal kleine eilandjes of platen tekende, waarvan hij de allerkleinste met de naam „het
Torp” aanduidde!
Wanneer we de kaarten van 1599 en 1609 nu nogmaals, maar thans met het moderne stafkaartblad no 175
(Oostoever) schaal 1 : 25.000 vergelijken, dan valt het niet moeilijk de juiste plek van het Torp vast
te stellen. Resultaat van ons onderzoek moet zijn, dat het gezochte eiland thans een heuveltje is
temidden van de weilanden, circa 500 m ten Westen van de aan het Gr.N.Holl.Kanaal gelegen hoeve
„Brakenhoff”. Bezoekt men deze plek, dan is de oude verheffing boven het maaiveld nog
duidelijk waarneembaar. En, ofschoon de moderne kaarten haar als zodanig niet meer aanduiden, toch
moet dit de plek zijn, waar het Torp vanouds heeft gelegen.
Dat de naam van het Torp in de loop van de jaren in vergetelheid geraakt is, is geenszins verwonderlijk.
Immers, wanneer een plaats bewoond is, bestaat er een meer dringende noodzaak tot aanduiding dan in
het tegengestelde geval. Zo is vanzelfsprekend bij het Torp dan ook de gang van zaken geweest. Aanvankelijk
hebben daar inderdaad huizen gestaan, want op Langedijks kaart van 1599 worden er op de oostzijde van
het eilandje twee afgebeeld. Zij staan daar vlak naast elkaar, wellicht tegen elkaar aan met de lange
zijden; elk is van een langwerpig vierkant type; beiden zijn gedekt door een tent-dak. Ook de hierbij
gereproduceerde kaart van Adriaen Anthonisz. van 1609 geeft een voorstelling van tenIninste éen
huis op het Torp. Maar als wij nu de ruim een halve eeuw later verschenen kaart bezien, die de beroemde
landmeter Dou voor het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen in Kennemerland en West-Friesland
heeft moeten maken, wordt ons iets anders onthuld. De polder van Le Maire, die het inmiddels klaarblijkelijk
al eens met de zee te kwaad gekregen heeft, omdat er een paar „braken” of” wielen”
achter zijn dijk zijn ingespoeld(!), wordt door Dou het A1garrener Buyten Veldt genoemd. Dit gebied
wordt bij hem dwars doorsneden door een weggetje, de „Doog laen” genoemd, waarmede
het terrein van het vroegere „Gaetgen” afgescheiden wordt, hetwelk zelf bij Dou onder de
naam t' Dooger Buyten Veldt” voorkomt.
Maar hoe wij ook verder speuren, de naam Torp of Dorp is verdwenen en geen van de eilandjes hier voor
de kust zijn voorzien van een huis. Daarom ligt de conclusie voor de hand, dat de gebouwen, waarvan
de aanwezigheid omstreeks 1600 op het Torp bewezen is, naar alle waarschijnlijkheid na honderden en
honderden jaren hier gestaan te hebben, in de eerste helft van de zeventiende eeuw zijn verdwenen.
Latere kaarten duidden daarom, op het voetspoor van het grote werk van Dou de naam van het Torp al
evenmin aan als zij daar ter plaatse een huis, laat staan huizen, nog zouden vermelden.
Mijn stelling, dat het Torp reeds vele eeuwen bewoond zal zijn geweest voor en aleer Langedijks kaart
van 1599 de aanwezigheid van twee woonhuizen kon signaleren, zal mogelijk bij de lezer tegenspraak
uitlokken, omdat ik tot dusverre geen nader bewijs voor oudere bewoning heb bijgebracht dan gelegen
zou kunnen zijn in de min of meer simpele mededeling van de chirurgijn van Oudesluis over de aanwezigheid
van „ter Dorp” in het jaar 333.
Toch ligt een grote waarschijnlijkheid van een reeds zeer oude bewoning van het Torp voor de hand. Er
bestaan twee veertiende eeuwse afschriften van een goederenlijst van de Utrechtse kerk, naar alle
waarschijnlijkheid dagtekenende van het jaar 960. Mr L.Ph.C. van den Bergh heeft in zijn „Handboek
der Middelnederlandsche Geographie” die opgave als bijlage opgenomen. In Holland worden daarin
genoemd: Bakkum (Egmond), Broek (Langendijk), Huisduinen, Edestorp, Petten, Schoorl, Bergen,
enz.
Edestorp nu, is volgens Mr van den Bergh onbekend. In het pasverschenen deel III van de „Geschiedenis
van Ede” door de Vereniging „Oud-Ede” te Ede, Gelderland (zonder plaats of jaar,
bl. 21) wordt er nogeens de nadruk op gelegd, dat Edestorp onmogelijk identificering met het Ede
op de Veluwe toelaat: hier moet volgens de schrijfster een dorp zijn bedoeld, „dat met zovele
andere door de zee verzwolgen zal zijn”, in het „Noorden van Noordholland” gelegen.
Naar mijn opvatting is niets minder waar dan deze laatste conclusie. Immers de plaatsing van Edestorp
tussen de goederen onder Huisduinen en Petten wijst ten duidelijkste op een ligging in Hollands uiterste
Noorden en de identiteit van Edestorp met ter Dorp, de Behoude Torp, het Torp, of hoe deze plaats
verder genoemd mag zijn, zal wel geen verdere twijfel meer toelaten.
Moge thans een nauwgezet bodemonderzoek ter plaatse bij goede gelegenheid uitgevoerd, ons iets naders
over deze ongetwijfeld zeer oude nederzetting aan het licht brengen!
1 Oudheidk. Mededelingen uit 's-Rijks Museum van Oudheden te Leiden, Nieuwe Reeks X, I, 1929, bl. 5, 8.
2 Hoorn, 1710 (?)
3 Zie mijn „De Toestand van Noordelijk Holland in 1526” in de bundel” Westfriesland's
Oud en Nieuw”, VII, 1933, bl. 69-87.; „Vergravingen van den Verloren Dijk” en
„Het Oude Eiland Huisduinen” respectievelijk verschenen in de Heldersche Courant van 2
Januari 1932 (no. 7061) en 13 Febr. 1937 (no. 7925).
4 Zie mijn „Gedenkwaardigheden” van Noord-Holland, III, Utrecht 1929, bl. 4-6.
5 Deze vreemde, tot dusverre onverklaarde naam doet sterk denken aan die van het buurtje, dat vanouds
op het eiland Huisduinen gelegen heeft ongeveer ter plaatse van het tegenwoordige kerkhof en dat
Heylegarn heette. Ook deze naam Heylegarn komt reeds op de kaart van Langedijk voor (1599).
Vriendschap, niet in fraaie woorden
- 't Komt op liefde aan en daden -
Is een rijkdom, een genade.
Zij, die naar haar roepstem hoorden
- Al te vaak verguisd, verraden -
Vinden aan haar stille boorden
Heil, genezing van het kwade.
Zegt men: Vrienden in de nood
Duizend, duizend in een lood,
't Is omdat wij, egoïsten,
Van geen ware vriendschap wisten.
Jan Visser