Kistemaker

Thuis » Diversen » De Speelwagen » 1950 » No. 11 » pagina 347-350

Een droom

Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 5e jaargang, 1950, No. 11, pagina 347-350.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: K. Paarlberg.

Over den spoorweg door Drechterland
±1890

Zoo was 'k een tijd lang aan 't droomen:
Daar was veel drukte aan de hand,
Eindelijk zal er een spoorweg komen
Door de dorpe Drechterland.
En 'k moet maar ronduit zeggen,
Alles was netjes op een haar.
Ik zag de Spoorbaan dan ook leggen.
Ik droomde toch zoo miserabel,
Alles was nog niet kant en klaar,
Maar spoedig was de zaak compabel.
Zoo werd telegrafist Chris Vijzelaar.
Voor Vlagman hoorde ik solliciteeren
Zeker een baantje voor pleizier;
Wie mij daarmee kwam vereeren?
Teunis Beerepoot en Klaas Zwier.
Pietje Metselaar kwam aangereden,
Erg verlegen om een sjouw,
Was in zijn slachthuis niet tevreden,
Maar nog veel minder op de bouw.
Zoo stond ik daar een tijd te wachten,
Hoe 't eindelijk toch moest gaan.
En in mijn droom van alle nachten
Zag ik de trein te Hoorn staan.
Klaas Langedijk wou ook mee sporen,
Volbloed koopman in zijn ziel,
Door de haast zijn pas verloren,
Dat hij onderste boven viel.
Hij stond daar al een tijd te vloeken
En verscheurde nog zijn kiel.
Toen moest hij nog zijn hoed opzoeken,
Lag verbrijzeld onder 't wagenwiel.
Toen kwam een man, altijd vol ijver,
Met den spoorweg in zijn schik.
't Was oude Schot, de schapendrijver,
Moest om vee naar de Noordik.
Toen kwam Harmen Holf aangetreden,
Die ik haast al niet meer kon.
Maar dat was niet zonder reden
Hij was Chef in het Station.
Ik droomde voort zoo in gedachten
'k Zag Palenstein met zeer veel ijver,
Ook 't handelen nog niet moe,
Vroeg naar C. Schot zijn schapendrijver,
Die moest gauw naar Hoorn toe.
Toen zag ik hem weer verder gaan,
Om naar Wijdenes te stoomen.
Daar zag ik Jaap de Geus nog staan,
Om ook bij de trein te komen.
Jaap zeide: „Als het nog erger wordt,
Hier met zulk schrikkelijk stoomen,
Dan ga ik als de weerlicht vort
En zien in huis te komen.”
De Molenweg bleef hij weer staan
Om 't volk er uit te wippen,
Toen kwam koopman Roos nog aan,
Die moest naar Hem om kippen.
Toen kwamen er nog een stuk of vier,
Die waren erg aan 't twisten.
Van Blom kreeg ruzie met Dries Smit
Daar over 't haring visschen.
Hein Keulen kwam nog aangetreden
Met een groote mand met bokking,
Die moest naar Venhuizen heen,
Die gaven maar gauw de sokken.
Frans Bakker die wou ook graag mee,
Maar in mijn droomgedachten,
Moest voor een ander in zijn stee,
Die moest bij de bongels staan wachten.
En wie ik verder heb ontmoet,
Dat kan ik ook niet zwijgen,
Ik zag Van der Pijl en Keesie Bart,
Die liepen alle twee zoo hard
Om nog de trein te krijgen.
Toen zag ik hem naar Venhuizen gaan,
Nog altijd maar aan 't droomen.
Daar zag ik Oudjer Visscher staan
Om in den trein te komen.
Toen kwam Jaap Rolle daar nog aan,
Dat was 'n kwartier te voren,
Die wou met Oudjer Visscher gaan,
Hij moest met snoek naar Hoorn.
En hoe 't mogelijk wezen kon,
Dat wij elkander vonden.
Piet Ligthart moest met een waggon
Met bloemkool heel naar Londen.
Alles zag ik kant en klaar
De trein die stond daar al te wachten
Op 't volk van Alkmaar.
Half Hoorn, dat liep leeg,
Wie zag ik de trein uit komen,
Falk Polak uit de Havensteeg.
Ik zag de locomotief nog stoomen,
Velen heb ik daar ontmoet.
Toen zag ik Frans Peetoom komen,
De varkenskoopman uit de Groet.
Altijd nog maar aan dat droomen,
Want die droom liet mij niet los.
Wie ik nog in de trein zag komen,
Kees de Kuiper en Arie Vos.
Ik zag daar volk met heele hoopen,
Met dit spoor ook al bekend.
Toen zag ik Jan Naber loopen,
Die kwam juist uit Purmerend.
Altijd nog maar aan dat droomen,
Het was toen zoo wat middernacht,
Toen zag ik de trein daar stoomen
Tusschen de Blokker's bij de Dracht,
Ik zag de rook daar door de boomen,
Ik droomde mij haast half gek.
Toen zag ik Piet Ot aankomen,
Met een vleeschmand op zijn nek,
Wat moet een mensch somtijds toch slooven,
In den trein was plaatsgebrek,
Ot die viel haast onderst boven
Met een vleeschmand op zijn nek,
Vloog uit den trein nog om zijn jas,
Hield met zijn fleik de trein wat tegen,
Zoodat hij gauw in stilstand was.
Bloothoofd kwam nog aangetreden,
Met wat hakkoek op zijn nek.
Aris was niet best tevreden,
Want hij had geldgebrek.
Toen kwam Schotsman aangeloopen
Klaas Dekker met een stuk of zes.
Schotsman moest te schapen koopen,
Bij een boer te Wijdenes.
De trein zag ik weer verder stoomen
De bongels werden los gedaan.
Bij de Dracht zoo langs de boomen,
Kwam hij te Schellinkhout weer aan.
De trein zag ik weer langzaam gaan
Daar was toen veel beweging.
Venhuizen buurt daar bleef hij staan,
Die menschen waren verlegen.
Toen zag ik de Burgemeester daar,
Sprak: „Menschen wees nou wijzer,
Daar is in 't minste geen gevaar,
Het is haast alles van ijzer,
Je zult het aanstonds zelf wel zien,
Hij gaat zoo dadelijk stoomen.
Dan vliegt hij in een minuut of tien;
Om aan Halfweg te komen.”
Vooruit begint hij zoetjes maar
En dan moet hij even remmen.
Toen zag ik vele menschen daar,
Om in den trein te klimmen.
Die menschen waren erg ontsteld,
Van dat verschrik'lijk stoomen.
Ik zag daar Dirk Meurs en Pieter Spel
De wagen binnenkomen.
De heeren,'t reizen nog niet moe,
Ze vlogen er uit op halven,
Want Meurs moest om een wrakke koe
En Piet Spel om nucht're kalven.
Toen zag ik de trein niet verder gaan,
Mijn droom die was gevlogen,
Maar, dat hij eenmaal zal bestaan,
Dat heb ik toch niet gelogen.

K. Paarlberg

 


© 2001-2025 | Sitemap | Contact

Facebook: Ansichtkaarten van Andijk