» Diversen
» Artikelen uit 'De Speelwagen'
Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 1e jaargang, 1946, No. 2, pagina 61-62.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Piet Kistemaker.
„Kenne de joôns vaneivend bolle rondbrenge... ?”
Natuurlijk kon dat! Zo'n vraag werd met gejuich begroet! Enkele avonden in het jaar gebeurde dat.
Meestal als de vrouwen het te druk hadden met de schoonmaak, of als er weinig groente was. De bakker
kwam dan eerst vragen, ongeveer aldus: „We bakke mergen bolle, Aafie... staan je je porsie?”
Gewoonlijk was het dan „op 't oud of” of als er een eter bijgekomen was „eentje
meer”, maar meestal kon de bakker op de trog wel uitrekenen hoeveel bollen hij zou moeten bakken...
Dan ging het feest beginnen! De bakker maakte deeg en vormde er de bollen van, zoiets als een Frans
kadetje van groot formaat. Die werden dan in de oven, zo op de vloer, gebakken zonder vorm. Na een
poosje kwamen ze er weer uit, knappend bruin en gloeiend heet en dan was het „hollen jongens!”
De bollen werden warm en wel ingepakt in een beschuit- of speculaastrommel, warm toegedekt met een
kleedje of een „wollen slop” en dan met de meest mogelijke spoed naar de klanten gebracht...
die twee... die drie... of vijf... of zeven... Ze kwamen dan lekker warm op tafel, want koude bollen,
wat was daar nu aan? Wee den druiloor die zo langzaam liep, dat de bollen koud werden... Bakkersbloed
is doorgaans heet en de speculaasplank was spoedig bij de hand!
Dat was maar zelden nodig... we liepen als kieften, want het loon maakte de arbeid zoet: na afloop
kregen we centen en een warme bol mee naar huis...
„De bakker van de hoek,
Die heift vannacht geblazen,
De bollen uit de doek,
Ze liggen voor de glazen...” 1
Ja, zo was het vroeger. Goeie ouwe tijd, wanneer kom je weer?
„Ik liep om padjesgeld...”
Zoiets was vroeger voor ieder duidelijk.
We hadden vroeger niet zo'n mooie, vlakke asfaltweg als nu, overal even breed... Vroeger was de rijweg
bovendijks, een macadamweg met een klinkerpaadje in het midden. Je kon precies zien, waar een dikke
boer woonde. Daar was een afrit gemaakt van wagenbreedte tot aan de boerderij. De rest moest maar zien,
hoe ze naar elkaar toekwamen... Waar heel weinig volk woonde, was het padje benedendijks dan ook akelig
smal en gevaarlijk bij donker weer. Waar meer mensen woonden was het beter. Want het onderhoud van
het padje was afhankelijk van het particulier initiatief, ieder moest naar zijn beste krachten daaraan
meehelpen. Wie zich daarbij graag op de voorgrond drong, had kans zijn hele verdere leven
„burgemeister van 't padje” genoemd te worden.
Bij winterdag werd dan de buurt bij elkaar getrommeld om aan het padje te werken... Dat gebeurde pas
als er op de bouw totaal geen werk meer was en moeder-de-vrouw al verscheiden keer geklaagd had:
„Of jullie nou nooiteres an dat padje beginne...?”
Dan werd alles bij elkaar gescharreld: slobbroeken, polsjes, beremutsen, mandjes, mokers, pikhouwelen,
klinkers, dakpannen, keien uit de steenglooiing en na een paar dagen kloppen was het padje weer voor
een heel jaar goed... Bij de harde werkers werd het padje breed, bij luie mensen bleef het smal...
Zo was het vroeger. Dan is het nu toch beter!
Piet Kistemaker
1 Elders maakte men hiervan: „De bollen in z'n broek!” Ook wel de bellen ( = de flarden).