» Diversen
» Artikelen uit 'De Speelwagen'
Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 1e jaargang, 1946, No. 3 en 4, pagina 99-100.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Piet Kistemaker.
Peet Aagt was een dral1
wijfke en merakel epper2...
Ze leefde gewoon niet als ze niet voor Pinkster op stel kon. Elke schoonmaaktijd gleed het
schuitje van ouwe Kakebak bij peet voor de stoep ... Daar was van alles voor de schoonmaak in: zand
en biksteen om ijzer te schuren, rood'eerd voor 't koperwerk, witkalk en kalkblauw om te wittelen.
Want dat was pas de kroon op het werk: klaar met wittelen! Het kon alleen bij mooi weer... één
regenbui bedierf alles... Maar als de prille morgen een mooie Meidag beloofde, raakte peet Aagt op
dreef. Ze zocht potjes en testen, boenders en kwasten bij elkaar en husselde witkalk en kalkblauw
dooreen tot het genoeg „mongen” was. Dan kon het feest beginnen... Eerst kreeg de muur
een beurt, een plint van pl.m. 30 cm breed werd keurig lichtblauw geverfd... Was dat aan alle vier
kanten van het huis gebeurd, dan kreeg het straatje een veeg... Dat moest in twee kleuren: geel voor
het middenpad en blauw voor de rollagen. Het geelsel kocht peet bij de „vurver”. Sommigen
gebruikten de as van de plaat, maar peet was zoals gezegd „epper” en schuwde de as. Als
het straatje klaar was, kregen de boomstammen een beurt: tot plm. anderhalve meter hoogte werden zij
ook mooi blauw! Dat stond mooi, volgens peet, en het was „goed voor de luize”... Omdat ze
nog wat witteling over had, kreeg het stoepebankje de rest, zodat het blauwig weerspiegelde in de
sloot... alleen de nis bleef donker... Dan was peet klaar en aanschouwde haar werk... het was zeer
goed! Als je haar zo zag staan, het „boerehoedje” wat schuin, het jakje een weinig open,
de gestreepte rok „budelend” over de band van haar wollen
slob3... een hand tegen haar pijnlijke „reg”
en in de andere de blauwe boender... dan zou je peet zo op een prentje zetten... Ze waren vroeger wel
„fieter4”... kom daar nou ereis om?
Wat zouden onze oude boerderijen opknappen als men weer de ondermuurtjes een „streek wittel”
gaf. We zullen eens opletten op onze rondreis.
Zo'n mooie Pinksterbruid als te Schermerhorn werd rondgedragen... met zo'n vracht beugeltassen...
hadden wij hier niet. Maar de „Noorddik” was dan ook het achtereind van de wereld. Hier
gingen op Pinkstermaandag de arme meisjes uit de Bangert van huis tot huis. Ze gingen twee aan twee en
droegen iets geheimzinnigs, dat zorgvuldig verborgen bleef onder een doek... Zo kwamen ze aan de achterdeur
en riepen „vollek”... meer of minder schuchter al naar hun aard... Als dan het vrouwvolk
kwam kijken, werd er heel netjes gevraagd: „Willen jullie de Pinksterbloem ereis zien?”...
Dan ging de doek er af... en lag de Pinksterbloem ten toon: een eenvoudige pop in een wiegje, maar
voor dit feest bijzonder mooi gemaakt met bloemkransjes van levende bloemen en bestrooid met papieren
bloemen en kleurige snippers... Aan bewondering ontbrak het niet... en enkele centen of (zeldzaam) een
dubbeltje gaven daarvan blijk ...
De zegetocht van de Pinksterbloem duurde voort...
Zo was het vroeger... het keert niet weer.
1 Dral = stevig; 2 Epper = proper; 3 Slob = boezelaar; 4 Fieter = netjes.