» Diversen
» Artikelen uit 'De Speelwagen'
Eerder verschenen in 'De Speelwagen', 3e jaargang, 1948, No. 7, pagina 208-215.
Uitgave: Historische Genootschappen in Hollands Noorderkwartier.
Auteur: Piet Kistemaker.
„zo menigmael gy hoort den helderen klockeslagh,
gedenckt aendachtelyck aen uwen iongsten dach...”
F. Hemony, 1659
Klokkengieters!
Als een diepe, sonore toon komt uit een ver verleden de naam Geert Van Wou naar voren; helderder klinkt
de naam Hemony uit een Gouden Eeuw. Onsterfelijk is hun roem en hun naam is bij ieder bekend. Maar de
anderen...?
Wie weet er veel te vertellen van de Waghevens, van Jan Tolhuys, van Goebel Sael, van „Willem
Moer ende Jasper, syn Broer”, van de Wegewaerts, Gerhard Schimmel, Joan Nicolaus Derck en alle
anderen, die klokken gegoten hebben lang voor Gebr. van Bergen te Heiligerlee en Petit & Fritsen
te Aarle-Rixtel?
En wie wist ervan, dat ook Enkhuizen jarenlang een bloeiende klokkengieterij bezat, waaraan klokkengieters
van naam verbonden waren?
De gieterij werd gesticht anno 1613.
Enkhuizen was toen zeer rijk. Het was in de bloeitijd van de V.O.C., de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
De Enkhuizer schepen bevoeren alle bekende wereldzeeën. Aan verre kusten en in vreemde baaien
wapperde hun rood-geel gestreepte vlag: Rijke retouren brachten ze binnen. Die handel ging niet altijd
even vreedzaam toe en er dreigden veel kapers op de kust! Dus waren de schepen bewapend met veel
„metalen stucken”, die hun koperen monden dreigend uit de scheepswand staken, meestentijds
zwijgend, maar zo nodig „fel wreet sprekende”.
Het was dus niet zozeer om het vredig gebeier der klokken te horen, dan wel om de noodzaak hun schepen
te bewapenen, dat de „erentfeste, wijse, discrete, seer voorsienige Heeren Burgemeesteren der
Stede Enkhuysen” besloten een geschut- en klokgieterij te doen stichten in het bastion genaamd
„de Beer” bij de Noorderpoort.
De Heren waren rijk en dus werd de gieterij een flink gebouw, met een fraaie gevel en van drie daken
voorzien. Daar bleef het niet bij: er werd een nieuwe haven gegraven, opdat de schepen de gieterij
zouden kunnen bereiken om de nieuwgegoten kanonnen in te nemen en zich op de mastenwerf ten Oosten
van de gieterij van nieuwe masten te voorzien, indien zulks nodig mocht blijken. Daarom heette de
nieuwe haven weldra „Mastenhaven”.
Nu moest worden uitgezien naar iemand, ter zake kundig om het nieuwe bedrijf naar behoren te leiden.
Zo iemand was een persoon van gewicht, niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk. Behalve
meesterklokkengieter was hij ook „Stadsbussenschut”, d.w.z. geschutmeester, instructeur
van de nog onbedreven schutters, die niet wisten hoe hun gotelingen, halve slangen, bassen en kartouwen
te richten. Als zodanig hield hij ook de sleutels van het arsenaal, het „Kruithuys”.
De productie van de gieterij bepaalde zich niet enkel tot kerkklokken en kanonnen, er werd ook allerlei
kleingoed gemaakt, als vijzels, kaarsenkronen, lezenaars, doopbogen, schellen, enz., maar dat zal alleen
gebeurd zijn als er niet genoeg groot werk voorhanden was. En er was een grens: het koperwerk voor
huishoudelijk gebruik (en dat was omstreeks de gouden eeuw heel wat) mocht de geschutgieter niet maken,
daar zorgden kopersmid en geelgieter voor! Een en ander door het gilde nauwkeurig omschreven...
Wie waren nu de Enkhuizer klokkengieters?
De eerste was vermoedelijk geen geboren Enkhuizer. Zijn naam Hendrik Nieman heeft een meer Oostelijke
klank. Waarschijnlijk stond zijn wieg aan de overkant van de Zuiderzee, waar aan de IJsseloevers, te
Deventer en te Kampen het gietbedrijf reeds eeuwen bloeide. Geert van Wou had er vele klokken gegoten
in een vorige eeuw en Willem Wegewaert tot voor enkele jaren. Uit hun school zal ook Henricus Nieman
voortgekomen zijn.
Van 1616 tot 1620 goot hij te Enkhuizen vier klokken, nl. die van Winkel, Wijdenes, Oostwoud en Aartswoud.
De eerste drie dragen allen dezelfde Latijnsche spreuk: „Si Deus pro nobis, quis contra nos?”
d.w.z. „Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?”, welk randschrift in latere jaren ook
door de Hemony's gebruikt werd. Zijn laatste klok vermaant in het Hollands: „Gods Stem Aartswout
Alleen Betrout”, of... bedoelden de vroede vaderen van Ierswou dat ze dat reeds lang deden?
Hendrik Nieman is kort na het gieten van deze klok gestorven: 23 Mei 1621 werd hij in de Zuiderkerk
begraven. Zijn vrouw, Yde Maes, was hem reeds voorgegaan, zij is „gerust in den Herren den 30
Augustus anno 1619”.
Henricus Nieman werd spoedig opgevolgd door Hendrick Wegewaert. Van hem is het zeker, dat hij van de
overkant kwam. Hij stamde uit een bekend klokkengietersgeslacht, dat zijn oorsprong vond te Münster
in Westfalen. Zijn oom, de voornoemde Willem Wegewaert, was vandaar naar Zutfen en later naar Deventer
getrokken, waar hij de titel „Meesterklokgieter” met ere droeg. Talrijke klokken zijn daar
door Willem Wegewaert gegoten. Daar de edele kunst van het klokgieten al vanouds een echt familiegeheim
was, is het geen wonder, dat verschillende klokkengieters van naam aan de Wegewaerts verwant waren. Zo
bijv. Gerrit en Assuerus Koster te Amsterdam, Coenraet Anthonis Wilkes te 's Gravenhage en Arent Jansz.
van der Put te Rotterdam. Het klokkengieten zat Hendrik Wegewaert dus wel in het bloed! Hij werd omstreeks
1580 te Deventer geboren als zoon van Wolter Wegewaert en Margriet Willems Mudder. Zijn vader verloor
hij vroeg (ca. 1592) en Hendrick vestigde zich te Deventer als potgieter. Op 22 Mei 1608 trouwde hij
met Anneken Liggers, afkomstig uit Gescher in Westfalen, in de wandeling „Annetien Hendrikx”.
In 1613 begon hij met klokgieten, een beiaardklokje voor Deventer was zijn eerste werk. Meerdere klokken
volgden, o.a. voor Holysloot, Beekbergen, Lochem en Adorp, allen te Deventer gegoten.
In 1622 kwam Hendrick Wegewaert te Enkhuizen. Hij was toen een welgesteld man: het huis en gieterij
aan het Noordenbergschild te Deventer bleef zijn eigendom, waarschijnlijk werd het bedrijf daar door
Hendrik ter Horst voortgezet. Wegewaert goot te Enkhuizen een klok voor Deurssen in 1622. Meerdere zijn
ons van hem niet bekend... Hij is nog in de bloei van zijn leven gestorven. Op zijn grafsteen in de
Westerkerk lezen we:
”Hier leit begraven... Heindrick Weegewaert, geschutgieter deser steede Enhcuisen, is in den Heere gerust den 3en October anno 1624.”
Zijn huisvrouw Anneke (Hendriks?) Liggers overleefde hem nog vele jaren. In 1645 keerde zij met
haar jongste dochter Wolterken naar Deventer terug. Jaren daarna vinden we beiden te Enkhuizen weer,
waar Annetien Hendrikx op 15 Januari 1660 begraven is in hetzelfde graf waarin meester Heindrick reeds
jaren rustte. Waer werd opregter trou...?
De derde Enkhuizer klokkengieter was Everhardus Splinter.
Van hem zijn ons geen genealogische bijzonderheden bekend, een ernstig archiefonderzoek zou ongetwijfeld
veel aan het licht brengen. In Noord-Holland hangen vier klokken die door Evert Splinter gegoten zijn.
De oudste is van Hensbroek en draagt zelfs twee jaartallen:
Dese . Klocke . Ge . Gooten . In . Den . Iaere . Onses . Heeren . 1637 . Ten . Dienste . Van . Christi . Kercke . In . De . Heerlickheyt . Van . Bensbroek . Everhardus . Splinter . Me . Fecit . Enchusae . 1625.
Het laatste jaartal zal dan het jaar zijn, waarin Splinter zijn werk te Enkhuizen aanving, kort na
het overlijden van Wegewaert.
De andere klokken zijn van Driehuizen, Monnikendam en Graft, welke laatste (1642) zegt:
”Ik roep die menBchen om te zijn berijdt
om te hooren die kragt Godes ter Saligheyt.”
Den Burg op Texel heeft een klok, door Coenraed Splinter gegoten te Enkhuizen in 1649.
Maar wie was dan de Everhardus Splinter, die de poortklok van Medemblik goot anno 1656? Was hij dezelfde
Everhardus als de bovengenoemde? Of een nieuwe loot aan de oude stam? Het opschrift is uitgebreider
dan we van Everhardus gewoon zijn:
”Sunte . Pieter . Is . Min . Naem. — Tot . Godes . Dienst . Ben . Ick . Bequaem . — Den . Levendigen . Rope . Ick . — Den . Dooden . Overluide . Ick.”
Dat was dus een Hollandse vertaling van het oude „Vivos voco... Mortuos plango...” Het
„fulgura frango” (= de bliksem breek ik) ontbreekt hier.
Na de Splinter's was Anthoni Wilkes klokkengieter te Enkhuizen. Ook hij stamde uit een
klokkengietersgeslacht: Coenraet Anthonis Wilkes, klokkengieter te 's Gravenhage was zijn oom en
deze was met Engele Wegewaert gehuwd. Anthoni werd (waarschijnlijk) op 19 Februari 1598 te Deventer
gedoopt. Zijn vader, Willem Tonissen, is kort daarna overleden en Anthoni werd door oom Coenraet
opgevoed. Zijn oom was van 1591 tot 1616 verbonden aan de Landsgeschutgieterij te 's Gravenhage
en van hem zal Anthoni het klokkengieten geleerd hebben. Op 20 September 1633 huwde hij Wolterken
Wegewaert, jongste dochter van Hendrick W. bovengenoemd. Kort daarna zal hij naar Enkhuizen gekomen
zijn.
In 1657 goot hij een klok voor de Westerkerk aldaar... „Soli Deo Gloria”. Nog maakte hij
een klok voor De Rijp in 1663, met deze spreuk:
Als . de . klok . gaet . — klept .luyd . of . slaet .
en . als . gij . thoordt . — denckt . om . brands . nood .
of . om . de . dood . — en . om . Gods . Woordt.
Dit was zijn laatste werk, op 12 November 1663 werd hij begraven. Na zijn dood zette de weduwe het
bedrijf voort; zij was niet voor niets uit een befaamd klokkengietersgeslacbt! (Ook na de dood van Mr
Willem Wegewaert in 1602 was het een dochter, die de vader in zijn diverse functies opvolgde).
De weduwe van Antoni Wilkes goot dus de klok van Hem (1666) en die van Obdam (1668). Hoelang Wolterken
Wegewaert het bedrijf leidde, hebben we niet kunnen nagaan. Zij leefde nog lange jaren... op 30 September
1685 werd zij begraven.
Twee jaar daarna, 1687, goot Lourens Brinckhuysen de klok van Sijbecarspel. Meer is ons van hem niet
bekend.
Zijn opvolger was Jan Crans.
Volgens Jurriaen Spruyt, de Hoornse deskundige en tijdgenoot, werkte Jan Crans reeds in 1705. Klokken
uit die periode zijn ons echter niet bekend. Wel zagen we in het Waagmuseum te Enkhuizen een tafelschel,
bekroond door een Bacchusfiguurtje op een wijnvat en als randschrift:
”Dese klank roept om drank.”
Jan Crans me fecit Ao 1715.
Het volgende jaar, op 24 Juni was „Jan Krans, Kloekegieter tot Enkhuysen”, ondertrouwd
met Meinoutje Gerrits Koninck, van Bovenkarspel. Slechts een klok is ons van hem bekend, n.l. die van
Den Hoorn op Terschelling, gegoten in 1723. Zijn zoon, Cyprianus Crans Jansz., werd een van de bekendste
klokkengieters, maar jammer genoeg is zijn roem niet aan Enkhuizen verbonden... hij werkte te Amsterdam.
Jurriaen Spruyt noemt nog als klokkengieter te Enkhuizen Cornelis Crans, maar van hem hebben we verder
niets kunnen vinden.
Een late bloei beleefde de Enkhuizer gieterij nog onder Jan Christiaan Borchardt. De eerste jaren werkte
hij samen met (D) Steen en zo vermeldt een koperen vijzel in het Waagmuseum: „Steen en Borchardt
fudunt1 Enchusae 1756”. Ook de klok van
Buurtjeskerk te Andijk is van Steen en Borchardt (1761). Na 1763 vinden we Borchardt alleen vermeld.
Hij goot o.a. een lezenaar voor de Luth. Kerk te Enkhuizen, drie klokjes voor het carillon van de
Zuiderkerk aldaar, een lezenaar voor de Luth. Kerk te Monnikendam en een luidklok voor Sneek (1767).
Deze laatste blijkbaar zeer tot genoegen van de Friese opdrachtgevers, want in 1771 mocht hij een
compleet carillon aan Sneek leveren, een eer die nog geen van zijn voorgangers was overkomen. Latere
geslachten waren minder goed te spreken over dit carillon: volgens Ferd. Timmermans was „de klank
der klokken lelijk en de stemming hopeloos”. In 1930 werd het door een nieuw twee-octaafspel van
Gillet & Johnston, een Engelse firma, vervangen. In de laatste wereldoorlog werd dit carillon door
de Duitsers geroofd en is niet weer teruggevonden, zodat Sneek nu weer collecteert voor een nieuw
carillon...
Had Jan Christiaan Borchardt met dit werk zichzelf overtroffen? We weten het niet, maar het heeft wel
schijn. Na hem vinden we te Enkhuizen geen klokkengieters meer. In 1783 stond het gebouw reeds enkele
jaren leeg en werd voor verval behoed, doordat de Admiraliteit van West-Friesland en het Noorderkwartier
het inrichtte als... Marine-Hospitaal. Zo verging de glorie... Het land, verarmd door de vele oorlogen
met Engeland, raakte in verval. Niet meer Holland, maar Engeland beheerste de zeeën en Enkhuizen
merkte dat maar al te goed. Reeds was er veel gesloopt en nog steeds ging de afbraak door... De
geschutgieterij was overbodig geworden. In het grote gebouw, waar eertijds hamerslagen dreunden, lagen
nu de slachtoffers van de zee-oorlog te wachten op het einde van hun lijden. Dat einde was een graf op
het „Bonkenkerkhof”, zoals het volk nu de mastenwerf noemde.
Nog ging de veranning door... Talrijke grote gebouwen vielen er aan ten offer en in 1829 is ook de
voormalige geschut- en klokgieterij een prooi van de slopers geworden. Geen steen is er van over! De
Noorderhavenmond werd gedempt en de vrijgekomen vlakte werd tot... kerkhof!
Zo werd de herinnering aan een eertijds bloeiend bedrijf weggevaagd! „Hare plaats kent haar niet
meer...” het is maar al te letterlijk waar. Slechts weinige Enkhuizers weten nog dat hun stad
eenmaal meester-klokkengieters onder haar inwoners telde. Vergeten zijn hun namen: Borchardt... Crans...
Wilkes... Wegewaert... Nieman.
Die laatste naam bestaat nog! Zou er verband bestaan? Een stamreeks van Henricus Nieman,
meester-klokkengieter, tot de Enkhuizer smid, die ook de naam Nieman draagt?
Zo zitten we dan op een Pinkstermaandag in zijn kamer. Van stamverband weet hij niet... wel van klokken...
Kort geleden hebben ze er hier nog een kapotgeslagen! Ja, kapotgeslagen, omdat-ie gebarsten was, een
klok van 1523, gegoten door... Geert van Wou! Uit een kast komt een stuk brons te voorschijn met gotische
letters er op... „Ick Jhesus”... In onvervalst Enkuzer dialect zegt hij het opschrift:
„Ick Jhesus waerachtich — seg u heren machtich —
ghi sult bliven eendrachtich — ende folget de reden —
doe di dat — soe sal u stat — wal staen in vreden —
gerhardus de wou me fecit anno domini mccccxxiii”.
Onze vingers glijden over de letters, over de motieven van de rand. Vijftienhonderddrieëntwintig...! Vier eeuwen geleden zal Geert van Wou, de meester-klokkengieter, zich verheugd hebben over het werk zijner handen en nu bewaart een smid zorgvuldig een brokstuk. Nieman... zou er toch iets leven van de liefde voor het ambacht, waarmee die oude klokkengieters bezield waren... een fijne draad van Henricus Nieman tot nu toe...? Het brons gaat weer in de kast... het is niet te koop... „veur gin onderd gulden”... natuurlijk niet! Buiten tjingelen de klokjes van Hemony:
”Merck, toch hoe sterck, nu in 't werck sich al steld!
1 Fudunt, lees: fuderunt = hebben (mij) gegoten.