» Diversen » Artikelen uit WFON » 1931 » Pagina 90-103
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 5e bundel, pagina 90-103.
Uitgave:
Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1931.
G. C. van Balen Blanken
Toen wij bij de oprichting van het Historisch Genootschap „Oud West-Friesland” een beroep
deden op een der voormannen in Andijk, kregen wij ten antwoord: „Kan je begrijpen, we hebben al werk
genoeg om den jongens fatsoenlijk Hollandsch te leeren spreken, dan dat we ze nou weer 't boerentaaltje
zouden doen beoefenen, waarvan het afleeren zooveel moeite heeft gekost.
Hij vergat of hij wist niet, dat
een onderdeel van ons doel en streven niet anders beoogde dan: om het schoone, eigenaardige
en het typische van het Westfriesche dialect in authentieke stukken, in proza en poëzie voorkomende,
uit een oogpunt van geschiedenis en folklore wetenschappelijk te behandelen, om zoodoende mede te werken
aan de bestudeering van onze taal, van welke men meent, dat ze uit verschillende dialecten is opgebouwd.
Enfin, 't was te vergeven, als de naam van je dorp vroeger, in beschaafder taal weergegeven, Aandijk
was en door verfriessching Andijk geworden is, dan is dat moeilijk te vergeten en blijft er altijd
eenige woede bestaan tegen den dieën of het datte, wie of wat er de aanleiding toe gaf. Gelukkig nog
maar, dat dijk niet dik geworden is, als in de ouwe dik en de blokdik, want dan zouden ze
heelemaal onverzoenlijk zijn geworden, terwijl wij, na deze toelichting, nog hopen, ze eenmaal tot onze
medewerkers te zullen mogen rekenen.
Een andere bijzonderheid, aan Andijk verbonden, is deze, dat het vroeger over Bovenkarspel, Grootebroek
verdeeld was en eerst in 1812 een eigen gemeente, met een oppervlakte van 1479 bunders, geworden is en
waartoe nu de buurten Driehuizen, de Bangert, Geusebuurt, Munniky, de Baede en Broekoort behooren. Deze
buurten behoorden voor het grootste deel kerkelijk tot „Wervershove”, doch een geschil over
het beroepen van een Leeraar deed hen in 1665 van Wervershove afscheiden, waarna zij in 1666 in de buurt
van Munniky een kerkje stichtten en een eigen predikant beriepen. De beroepen, door hen uitgebracht, hadden
echter de approbatie noodig van den burgemeester
van Lutjebroek, welke verplichting aan de eene zijde en
het recht aan de andere zijde verband hielden met het
vroeger behooren van Andijk tot de stede Grootebroek.
Door die afscheiding ging een groot deel van hun kerkelijke
goederen verloren, doch behielden nog rechten op het weeshuis te Grootebroek, in welks bestuur nog heden ten dage
Andijk vertegenwoordigd is.
Munniky, dat haar naam ontleent aan een klooster, dat
er vroeger gestaan moet hebben, kreeg in ruil daarvoor een
kerk, al was 't er ook een van andere richting. Deze kerk
wordt „Buurtjes Kerk” genoemd en de doopboog, daarin
voorkomende, draagt het jaartal 1668, wordt bekroond door
het wapen van Enkhuizen (als schildhouder een vrouw),
aan den achterkant waarvan de namen van Garbrant
Vis en Willem Garbrantsz de Jong te lezen staan. De
voorzangers-lezenaar, precies als die van de Groote Kerk
te Alkmaar, vertoont het Wapen van Alkmaar en ook het
jaartal 1668 en daaronder de naam van Hendrik Ris, terwijl
op den preekstoel, tusschen de letters P. F. S. en D. C. L,
het jaartal 1667 staat. De toren is ruim 100 jaar jonger,
daar die in 1761 door „De Burgery Gebouwt” is. Op de klok
leest men: „Komt Andijks Burgers, wilt U Tempelwaarts
Begeven. De Heer Gebiedt Aldaar Den Zegen En Het Leven”.
Kerkelijk kan men Andijk in drie deelen splitsen. —
Andijk (West), grenzende aan „Wervershove”, heeft grootendeels R.C.-bewoners; Andijk (midden) Gereformeerde,
hieronder Geelkerkianen, en Oost-Andijk Vrijz.-Hervomden. Voor we van kerk en toren naar het jongere en
nieuwere overgaan, nog één bijzonderheid, die ons naar het
grijs-verleden verplaatst. Omstreeks 1483 werd te Andijk
geboren Groot Allert Jansz van Egmond, natuurlijke zoon
van Jan Ie, Graaf van Egmond en van Josina, dochter van
Waerver, Heer van Waervershoeff. Deze Groot Allert Jansz
van Egmond vestigde zich te Enkhuizen en had drie kinderen. De oudste, Wiggert Allertsz van Egmond, trouwde
met een zuster van de Semeynsen en werd Dijkgraaf van
de Vier Noorder Koggen. De dochter II, Josina Allerts,
dochter van Egmond, trouwde met Isbrand van Waervershoeff en hun kleindochter, Geert Simonsd., trouwde weer
met Meinert Simonsz. Semeyns, bekend geworden door de
hulp, die hij in de eerste jaren van den tachtig jarigen oorlog
aan den Prins van Oranje verleende. III Jan Groot Allertsz.
van Egmond, trouwde met Griet Freeksdochter en overleed in 1544 als Burgemeester van Enkhuizen.
In de geschiedenis van Andijk heeft de West-Friesche dijk, vroeger de Keizersdijk,
een belangrijk aandeel. De jaren 1891 en 1916 hebben daarvoor gezorgd, het eerste
door de daarin plaats gehad hebbende ijsgang, het tweede
door de bedreigende doorbraken. Die ijsgang is beschreven
in een 50 coupletten lang gedicht van Ossenkooper en kan
door zijn uitvoerigheid hierin niet worden weergegeven,
maar in de „Enkhuizer Courant” van 16 Januari 1891 leest men daarover het volgende:
„Een nacht vol verschrikkingen. C. Smit te Oosterdijk had gisteren koffiegasten, die gezellig bij elkander zaten en
een kaartje keerden. Plotseling schrikten zij op door een
geduchten schok. Het dreunde alsof er een aardbeving was.
Daar moeten zij meer van weten. Zij staan op en gaan naar
buiten. Een nieuwe schok voor tegen het huis, dat reeds
begon te wankelen, alweer een! Het huis stort in en kachel
en lamp stichten brand, die in korten tijd alles verteert.
Dit brandgerucht brengt natuurlijk de buurt, ja, het geheele
dorp in opschudding en nu blijkt ook bij anderen soortgelijk
gevaar te duchten, ook de Oosterschool wordt gedeeltelijk
vernield; ook een winkelhuis ten westen is zwaar beschadigd en dit alles wordt veroorzaakt door het kruien van
het ijs, dat, door den noorden- en noordwesten-wind opgestuwd, langs de dijkhelling komt opzetten, en in groote,
dikke schotsen op en over den dijk schuift, alles vernielend
wat het op zijn weg ontmoet. Het boedeltje van D. de Vries
schijnt geheel vernield, niet alleen door het ijs, maar ook
door water uit de brandspuit, en in zijn winkeltje is alles
verpletterd. De woning van A. de Vries zit tot aan de dakgoot in het ijs, bij de wed. J. Koster is de haardstee van
zijn plaats geschoven, bij K. Koster de wand beschadigd
enz.
't Is langs de geheele Noordkust aan de Zuiderzee een tooneel van ruwe verwarring. Ter plaatse waar de Engelschman gisteren met
zijn gezellen den dijk af op het stille ijsvlak de reis naar Stavoren aanving, ligt nu het ijs in heuvels
boven op en over den dijk. Langs den Wierdijk te Enkhuizen
komt het ijs hier en daar over den hoogen muur kijken.”
De storm en het hoogwatergetij in 1916, in den nacht van 13 op 14 Januari, maakten het nog veel erger en benauwder
in Andijk. Was de hoogste waterstand tot toen 2.40 +
A.P. in 1883 geweest, in 1916 steeg die tot 2.42 en 't is weer
de „Enkhuizer Courant” die ons de beschrijving er van levert:
„'t Was een nacht vol angst. De storm heeft verwoestingen aan den dijk
aangericht zoo groot en zooveel, als bij menschenheugenis nog nooit gebeurd was.
In den Molenhoek, dicht bij het gemaal „Grootslag I”, sloegen de golven over den dijk, waardoor de binnenkant
geheel uitkavelde. Twee huizen werden daardoor vernield.
Even daarna ontstonden zulke uitkavelingen bij de
Meestoof. Verder oostelijk is het nog erger, 's Morgens 4
uur à half vijf ontstonden er uitkavelingen tusschen den
Bakkershoek en de Gereformeerde Kerk. Huizen aan den
dijk werden vernield. Eén vrouw kon niet meer uit haar
huisje komen. Eerst moest er een gat in de bedstede gezaagd worden.
De dijkgracht op de hoogte van de Gereformeerde Kerk is door de afschuiving geheel gedempt. Bij de Tent is de
dijk zoo smal geworden, dat paard en rijtuig er niet meer
kunnen passeeren. Aan den buitenkant zijn ontstellende
gaten in de steenglooiïng geslagen. Steenen van 200 K.G.
zijn uit den toon van den dijk door het water naar boven
geschoven. De buitenpolder bij Wervershoof is ondergeloopen. De muren van het buitenhuis zijn geheel ingedrukt.
Huisraad en meubelen drijven rond. Het vee werd inderhaast in de steenkolenloods van het Grootslag gebracht. De
telefoonleiding is op sommige plaatsen geheel vernield.
Hoeveel duizenden dakpannen er gesneuveld zijn, is nog niet te begrooten.
Om zes uur, half zeven, begon de wind te minderen en was het grootste gevaar voorbij.
't Heeft geen haar gescheeld, of een doorbraak had plaats
gehad. Door inderhaast zeilen aan den binnenkant te leggen, wist men den dijk te behouden.
De schade aan den dijk is groot. Honderden zijn aan het
werk gegaan om aan den binnenkant kistingen te slaan.
Mocht de storm zich weder verheffen, dan is de dijk niet
te houden, want er zijn wel een twintig plaatsen, waar gevaar dreigt.
Met vol vertrouwen zag ieder altijd op naar den grooten sterken dijk. Een doorbraak was niet meer mogelijk, meende
men. Doch alle menschenwerk blijkt klein tegenover de natuurkrachten.
Velen waren er, die hunne huizen gingen verlaten en de schuiten gereed maakten.
Aan den Oosterdijk moet het gevaar ook groot geweest zijn, vooral aan den buitenkant.
De Immerhorn-polder buiten den Oosterdijk, is volgeloopen. (Dat is de polder die op een Handvest van Hartog
Aelbrecht in 1401 drooggemaakt mocht worden en in welke
men in 1720 de toegang tot een nieuwe haven voor Enkhuizen wilde graven.)
Sedert dien is de dijk een voorwerp van aanhoudende zorg geworden. Door toepassing van de onteigeningswet
kon de dijk belangrijk, ik mag wel zeggen, uitstekend verzwaard worden, waardoor zijn weerstand een dusdanige is
geworden, dat vrees voor doorbraak niet meer bestaat. De huizen moesten daarvoor achteruit, de dijkgracht verlegd
en nieuwe wegen aangelegd. Wat Andijk een heel ander
aanzien heeft gegeven ten goede. Omtrent de (wegen van vroeger las ik onder andere in een reisbeschrijving door Andijk:
„Hoe glad en slibb'rig zijn de wegen
Hoe langzaam treën de paarden door de Klei
De wagen zakt er in. Ik zou een hei
Verkiezen voor deeze akelige paden,
Die 't hert met vrees en kommer overladen.”
In een beschrijving van Andijk uit den jare 1732 wordt het „een gehugt met een Kerkje voorzien” genoemd, maar
die zou nu heel anders luiden. Bestond de bevolking in
1822 uit 1253 zielen, thans telt die 3941 en daaraan evenredig is de bloei en de welvaart der gemeente toegenomen.
Daartoe heeft niet weinig meegewerkt de gedaanteverwisseling der bedrijven: 't land van veeteelt zag de veeteelt
vervangen door landbouw, die op haar beurt voor tuinbouw,
bloementeelt en zaadwinning, wijken moest en 't waren
vooral de bloembollen en fijne zaden, die de welvaart
hebben binnengeleid. Vroeger was Andijk vermaard door
z'n aardappelteelt en van de Andijker muizen (de naam
van een bekende aardappelsoort) ging een groote roep uit.
Andere eischen, vooral met betrekking tot het gewicht, aan
de aardappelleverantie gesteld, vroeger onbekende ziekten
en kunstmest, hebben daarin de wijzigingen gebracht, die de
Andijker Muizen en de Opperdoezer Ronden van de aardvlakte hebben doen verdwijnen. Ook het verkeer te water
en ter weg heeft Andijk een heel ander aanzien gegeven,
de hollebolle-wagen en de schuit met de kloet zijn vervangen door velocipède, stoomfiets, auto en autobus, en de
motorschuit bracht de versnelling op t water. Het vereenigingsleven ging in die vlucht mee, er zijn verschillende
rederijkerskamers, oost, midden en west houden er den lust in door
gepasten wedijver en in 't algemeen wordt daar de kunst
gediend op een wijze, die waardeering en bewondering afdwingt. Tot de merkwaardigheden van Andijk behoort de
Stoomwatermachine, die den polder Grootslag bemaalt en
waarin de nieuwste vindingen op machinegebied toegepast zijn geworden.
Maar Andijk is in de laatste jaren beroemd en alom bekend geworden door z'n proefpolder, die zooveel duizenden
bezoekers weet te trekken, dat men 't onwillekeurig betreurt,
dat daarvan niet meer profijt kan worden getrokken. Bij
den hoofdingang een flink koffiehuis, waarin de wanden
der kamers versierd waren met kaarten, plattegronden, illustraties, op den proefpolder betrekking hebbende, zou
overweging verdienen, In den polder, evenals in de drooggemaakte Wieringermeer,
is tot heden nog maar weinig gevonden, wat aan het
grijs verleden denken doet. De opgegraven steenen lijkkisten, in de Wieringermeer gevonden, kregen een plaats in 't
West-Friesch Museum te Hoorn en bij de boerenplaats in
den proefpolder zelve ligt een grafsteen, met aan de zijde
links een zandlooper en rechts een doodshoofd, in 't midden een schild en beneden een gekroonde staaf tusschen 2 hamers.
Daaronder leest men: Sepulture van MR STEVEN
DE VALC/KENEARE FS. JANS in zijne leven MR. CANSIJDER DESER STEDE vâ GENDT! / Die Overleet de
XIIIe July 1594
/ EN vâ GUILLIAME DE VALCKENAERE / FS. MR. STEVENS oock Cansijmeester / Dezer
stede vâ int Jaer 1594 ên
/ vier jaer deken vâ et Ghul den
van
/ Onser liever vrauwe deser Kercke
/ vâ St. Pieters
oock vier jaer heligh
/ Gheest Mr. der Zeluer Prochie die
/
Overleet dê XIIIen Meije 1632 / en vâ MARGRIETE vân
ZWALLEWE Fa. MR. JOOS zijn Gheselnede die over
/
leet den XXVIen Jannewary 1624
/ Metsgaders van Jannekin de Valcke / (n) eare hearlieder beede dochter / overleet dê eersten
Augustus (XVI) CXI. — Bidt voor de zielen.
Het proefstation in den polder heeft aangetoond, dat de gronden daarin van uitstekende kwaliteit zijn en tot het
tel van alle hier gevraagde gewassen in staat zijn. Alhoewel gemeentelijk tot Enkhuizen behoorende, past bij de
bespreking van Andijk ook de vermelding van „de Tent”.
Dat is de naam van het gebouw, waarin het Bestuur van
Drechterland vroeger z'n vergadering hield en z'n naam
dankt aan de paalworm die het paalwerk der zeeweringen
doorknaagde en in 1731 West-Friesland met een schrikkelijke ramp bedreigde. De angstverwekkende ontdekking der
paalworm, wier vernietigend werk een nauwlettend toezicht
noodig maakte, deden Drachterlands Bestuurderen daar ter
plaatse daartoe een tent bouwen, welke nu nog den naam
van het gebouw verklaart. Het bestaat uit
2 gedeelten: het voorste is de woning van den opzichter, het achterste de
eigenlijke vergaderzaal. Boven de kroonlijst van het laatste
staat een fraai uitgesneden houten bord met de wapens van
West-Friesland en Drechterland, omringd door versierselen
in Lodewijk XI V-stijl. Tegenwoordig wordt er nog maar
tweemaal sjaars vergaderd, in het voorjaar om de te maken
werken te bespreken en in het najaar ter afschouw der
gemaakte werken. Bij storm is er gewoonlijk een Heemraad
in aanwezig. Van binnen is de schouw bezienswaardig. Het
bovengedeelte daarvan wordt door een verdienstelijk schilderij ingenomen, voorstellende een schip, dat op een rots
dreigt stuk gestoten te worden. Bij de rots staan een herder
met een hond, twee landslieden, een monnik die een kruis
omhoog houdt om de redding der schepelingen af te smeken.
De naam van den schilder schijnt A. Brouck te zijn. De omlijsting van de schilderij is een waar kunststuk, waarin men
van boven in 't midden de wapens van West-Friesland en
Drechterland ziet geflankeerd door die van Pieter Opperdoes en Hero Baanman, gecommitteerde raden, terwijl
beneden die van Jacob Spiegelmaker, gecommiteerden raad
en van Mr. Albert Koninck, Secretaris van Haar Edel Mogende, prijken. Ter weerszijden bevinden zich nog de
wapens van Mr. Joan de Jong van Persijn en Mr. Wynand van
Nieuwstadt, beide Dijkgraven, Pieter Straat, Simon Brouwer, Jan Peereboom Gerrit Schenck, Jan Brugh, Dirk
Jacobsz Nierop, Bart Dirksz Laagland, Adxiaan Warmenhuijsen, Dirk Botjager, Willem Bolk, Wouter de Jong,
waarschappen en Seger Lakenman, Secretaris. Waarschijnlijk dateert het huis van 1832.
Zie verder over Andijk 1ste bundel, bladz. 88-90 en 2de bundel, bladz. 130-134.
't Voorheen en thans wordt ook weergegeven in de volgende liedjes in Andijk's
dialect, terwille waarvan het aan 't van Andijk meegedeelde werd toegevoegd.
TREURZANG.
Wijze: O wat is het koud daarbuiten.
Weer fin ik die mosterdfelde,
Skitt'rend deur d'r gele kleur!
Weerom fin ik nou soo selden,
De karwai, so fain fan geur?
Weer fin ik de malse waide,
Mit 't sweer swartbonte vee?
Weer fin ik nag boeremaide,
Flaitig werkend, toch tefree?
Waide binne stroupt tot akkers,
Koeye binne nou ferkocht,
En deerbai hun trouwe makkers,
't Peerd, hew ik fergeefs ok socht.
Sie je boerekijs nog maoke,
Faine butter ok deerbai?
'k Kin werempel oftig haoke
Nei de karnemelkse brai.
't Derp konne ze niet vermooie,
Want de molens benne weg.
Deur de daikgracht dicht te gooie,
Raokte ok de bregge weg.
Minse kinne niet meer loupe,
Mit de fies gaot iederien,
Selfs de ermste kin se koupe,
Niemant gaot meer flug ter bien.
Roggebrood wordt niet meer eten,
Tervenbrood mot er nou sain,
Helfte worre wainig sleten,
Want die geve erg feul pain.
Alle minse hewwe sinte,
Tulpe geven ommers grof,
Mooie kleidjes, faine linte,
Geve nou de praotensstof.
Lange heere worre ofknipt,
Wolle kouse niet meer braid,
Maai 'n rokkie, dat omhoug wupt,
O soo kort is, aist de taid.
D' ouwe huise sain verdwenen,
D' ouwe daikweg is niet meer,
Meer nei 't suid brocht men ze henen,
En langs nuwe wege weer.
Ok de ouwe molendaike,
As de skoorstien van 't machien,
Moste voor 't nuuwe waike,
Zei je nouw ok niet meer sien.
Kon je vroeger lekker kloete,
Da's nou heelkendal gien werk,
As de sloôte zakke moete,
Is de stroum deer veul te sterk.
Doch ik skai maor uit met klaoge,
't Wordt 'n al te treurig lied,
Ik sal m'n leed maor kalm draoge,
Want de saok verandert niet. (V.)
'N ANDAIKER FOLKSLIED.
Wijze: Wij leven vrij, wij leven blij, enz.
Wai leve frai, wai leve blai,
Op onze beste grond,
De tulpe worre sweer en groat,
Wai hewe hier wat goed ons broad,
En ete onze bukke rond,
De lucht is er gezond.
Wai leve frai, wai leve blai,
Bai tervebroad met kijs
En dikke butter wordt er smeerd,
Dat maakt de stikke alles weerd.
En ok 't lekk're ossenvleis,
Dat stelle wai op prais.
Wai leve frai, wai leve blai,
Bai 't skoan electries licht,
De olielamp gaf feul gevaor,
We siene alles nou heel klaor
En brand wordt bainna niet meer sticht,
Dat is fan groat gewicht.
Wai leve frai, wai leve blai,
Ons derp is feul fergroat,
Puur nuuwe wege sain er bai,
De toegang is voor ieder frai,
Niet ien van deuze loupt er dead,
'n Breg foert over sloat.
Wai leve frai, wai leve blai,
Andaik is feul fergroat,
Fain daik sain huise weggehaold,
Sain bij de nuuwe weg ferdwaold,
Fan weunings is de daik ontbloat,
Dat dee de waotersnoad.
Wai leve frai, wai leve blai,
De polder is nou droug,
Ze hewwe klai uit see weghaald,
N groote plas is drouggemaald;
En as 't er nou groeijen moug,
Den wordt 't 'n lust voor 't oug.
Wai leve frai, wai leve blai,
De iensaomhaid is heen,
De auto foert de brieve mee,
De telefoon lait voor je ree,
De busse raije iederien
En allen sain tefreen.
Wai leve frai, wai leve blai,
Andaik ies ncuw beroemd;
De muise worre drok ferkocht,
Onz' polder wordt erg drok besocht;
Jao, Andaik wordt nou oftig noemd,
Ons derp wordt nag beroemd. (V.)
DIJKBESTUUR EN DIJKBEHEER.
Oudtijds strekte de stede Grootebroek zich uit van den
Zuider- tot den Noorderdijk, waardoor zij belast was met
het onderhoud van zeedijken over een aanzienlijke lengte.
Te dien aanzien richtten de Burgemeesters en Regeerders
zich in 1532 met een vertoog tot de Landsregeering, waarin
zij te kennen geven, dat zij een zeedijk, gelegen benoorden
de stede, die zeer lang was, te onderhouden hadden, benevens vele andere dijken en „enge” wegen, op
onderscheidene plaatsen gelegen. De zeedijk aan den noordkant was
echter zeer zwaar en lastig te onderhouden, en dit werd
van jaar tot jaar zwaarder, omdat de „voorlanden”, die
eertijds geweest waren, meestal waren vergaan en door het
water weggeslagen. Het beheer en toezicht over den dijk
berustte bij Burgemeesteren, wier verkiezing plaats had op
Sint Lourensdag (10 Aug.). Dat leidde nogal eens tot moeilijkheden, want het was noodzakelijk, dat de herstellingen
aan den dijk werden uitgevoerd in het voorjaar en de wisseling van „administrateuren” veroorzaakte dikwijls groote
onkosten. Om hierin een beteren regel te krijgen, vroegen
de Regeerders van Grootebroek de toestemming om de verkiezing van Burgemeesteren voortaan te mogen doen
geschieden op den eersten Mei. Keizer Karel V was hun blijkens de oorkonde van 15 Maart 1532 hierin ter wille en
bepaalde, dat de verkiezing van Burgemeesteren in 't vervolg
zou plaats hebben op den May-dag, met de toevoeging, dat
de gekozenen een geheel jaar in hun officie van 't Burgemeesterschap zouden blijven en de Officier (schout) geen
hunner zitting zou mogen laten nemen in de bank van Schepenen. Daardoor konden zij gedurende een vol jaar tot het
beëindigen van de jaarlijksche herstellingen hun aandacht
aan den zeedijk blijven wijden, waarvan zij op den tweeden
Mei in de kerk van Bovenkarspel rekening en verantwoording deden. (D. B.)
WERVERSHOOF (WERVERSHOVE).
Wervershoof, of Wervershoef, nog eerder Waervershoeff, ligt tusschen Andijk en Medemblik. Het is een oud dorp,
dat zijn naam ontleent aan den priester Werenfried, die op
last van Willebrord in West-Friesland het evangelie verkondigde en daar een priesterhuis stichtte.
Tegenwoordig is Wervershoof een dekenaat van het Bisdom Haarlem en omvat de parochiën Goorn, Hoogwoud,
Abbekerker Weere, Medemblik, Nibbixwoud, Obdam, Spanbroek, Spierdijk, Ursem, Wognum en Zwaagdijk. Het werd
al genoemd in 1460, toen het met Enkhuizen en Grootebroek
een verdrag sloot ter making van een ontwatering binnen
zijne grenzen. In 1508 werden bij dit dorp drie groote gaten
in den dijk geslagen en ook in 1610 was de toestand daar
zeer hachelijk en in 1916 weinig minder, evenals bij Andijk.
Was 't een oud dorp, het was ook een klein dorp, daar het
slechts 406 hectaren besloeg en volgens het kohier van verpondingen bedroeg het aantal huizen in 1632 slechts 87,
welk aantal in 1732 nog tot 69 geslonken was. Het aantal
inwoners bedroeg in 1811 447, wat in 1840 tot 564 opgeklommen was. De wet van 22 Dec. 1867 bracht daarin een
groote verandering. Deze bepaalde, dat Hoog- en LaagZwaagdijk aan Wervershoof zouden worden toegevoegd,
waardoor het een plaats werd van 1457 hectaren oppervlakte en het aantal inwoners reeds in 1890 tot 2042 steeg.
Tot de gemeente behooren nu de Hoogendijk, Lagendijk,
Zwaagdijk en een deel van Hauwert aan den Notweg. Er
zijn twee kerken: een R.K. en een Protestantsche. Deze is
de plaatsvervangster van eene, die van 1583 of 1593 dateerde en door den bliksem vernield is. De klok, waarop
het jaartal 1602 stond, is behouden gebleven en heeft in de
nieuwe kerk haar plaats weer gevonden in een bescheiden
torentje, dat de tegenwoordige kerk siert. Op deze klok
staat als randschrift: Henrick Muers me fecit, Anno 1602
Wervershoef, en daaronder:
Als Ghi Hoort Luiden,
Dat Sal beduiden,
Comt te Kercken.
Men Sal Daer Leeren
Het Woord Des Heeren,
Wilt Het Aenmercken.
In de kerk een eikenhouten preekstoel van 1638 en een
doophek, waarop W.I., P.I, 1729 staat, een avondmaaltafel
met 2 banken van 1768. Het koperwerk bestaat uit een boog
over het doophek, met het wapen der geünieerde provinciën, twee lezenaars 18e eeuw en twee kaarsenkronen elk
met 12 blakers. Het aantal protestanten is echter zeer klein
en verandering van tijden heeft gemaakt, dat de pastorie
waarschijnlijk blijvend leeg staat, waar de gemeente vanaf
1575 al een eigen Leeraar gehad heeft.
Een erg winstgevende betrekking was dat echter niet,
daar het tractement in 1792 slechts ƒ 650.- bedroeg, waarvan ƒ 376.- gehaald moest worden bij
den Gemeenelandsontvanger te Medemblik en het andere deel gevonden werd
uit de inkomsten der Gereformeerde Kerk.
Andere historische bijzonderheden, op Kerkelijk en Gemeenteleven betrekking hebbende gaven wij reeds in den
lsten bundel, bladz. 86, in den 3den bundel, bladz. 123
134 en in den 4den bundel, bladz. 98-115 en bladz. 155-158.
Het verdrag over de Sluijse en deurwateringh van Wervershove met die van Grootebroeck ende Enchuysen wordt
hieraan nog apartelijk toegevoegd.
VERDRAG over de Sluyse en deurwateringh van
Wervershove met die van Grootebroeck ende
Enchuysen.
21 Juni 1460.
Wij Thymen Jacobsz., Olphert Bartelsz., Femme Louwesz., Allert Jacobsz., Reyner Louwersz. ende Jan Pietersz.,
Vredemakers van Wervershove, oude ende nieuwe;
doen kondt ende kenlick allen luyden met desen Brieve,
dat wij in manieren hier naer beschreven, voor ons ende
voor onse nakomelingen ende medebueren, in gunste tot
eeuwigen dagen duerende, met die stede van Enchuysen
ende Grootebroek overgekomen zijn, in manieren dat wij
met onse Landt van Wervershove Wateren sullen, alsoo sy
aengesien ende gemerckt hebben, dat onse Landt overmids
hoogheyds des grondts buyten Dyck, ende alle dagen hoogende, bij hun selven niet uytwateren en mochte, soo hebben
sy onse Sluyse uyt onse Wateringe genomen, overmidts
seeckere keure van den Dyckgrave ende Heemraden, ende
in hare Wateringe geleydt, daer sy ons gegeven hebben te
hulpe van onse koste van der Sluyse voornoemt XII postulaat-guldens, waeromme dat wy hun-luyden gelooft hebben
ende beloven midts desen Brieve, voor ons ende voor ons
nakomelingen ende mede-bueren, dat wy onse Gouw van
den Swagedyck Oostwaert aen tot de Zeedyck, dicht ende
hoogh sullen houden, dat sy by versuymenisse van ons niet
belast worden sullen, van eenighe vreemde Wateren over
de lage Wegh komende. Ende tot wat tyden dattet noodt
ende behoef wesen sal, soo sullen wy die deuren in vlugge
Sluyse hangen, ende die altydt in raeck ende vaerdigh houden buyten haren kosten.
Ende waer 't alsoo dat wij ofte onse nakomelingen den voorschreven wegh niet dicht en hielden, soo mogen
dan die steden van Enchuysen ofte van Grootebroeck komen en maecken den voorschreven wegh, ende zooden te
delven uyt onse Landt, ende dat zoodgeldt op onsen kost, sonder verbeurnisse van yemandt.
Ende waer 't saecke dat eenige twist ende gheschil tusschen ons ende de voorschreven twee steden oprese,
roerende van die Wateringh ende de Sluyse ofte de Wegh voornoemt, dat dat altydt ghebleven sal syn aen de
oudtste Burgermeester van Enchuysen, ende aen de oudtste Burgermeester van Grootebroeck, ende de twee ryckste
van Wervershove, ende of die vier voorschreven daervan niet eens en mochten werden, dat sy dan nemen sullen
moghen eenen Overman uyt dat Schouts-Ambacht van Enchuysen, ofte van Grootebroeck, ende want wy Vredemakers
voorschreven, al te samen vast, gestade ende onverbrekelyck gelooft hebben te houden ende te voldoen, voor
ons ende voor onze nakomelingen, gelyck en in der manieren voorschreven staet, ende wy op deze tydt geen
zegelen en hebben noch gebruycken, soo hebben wy gebedend en Edelen, wysenen de voorsichtigen Philippe van
Wassenaer, ende Proost van West-Vrieslandt, ende Heer Wouter Bartholomeus Priesteren Cureyt, in Bovenkarspel,
om desen Brief voor ende over ons te willen bezegelen, 't welck wy Philippe van Wassenaer ende Proost van
West-Vrieslandt, ende Heer Wouter Bartholomeus voorschreven, ter begeerte en bede van hen-luyden alsoo
gedaen hebben, onsen Zegelen hier aen gehangen, in 't Jaer ons Heeren duysent vier hondert ende sestigh,
op den XXI dag van Junio.
Noot. — Bijna anderhalve eeuw is dit verdrag van kracht geweest, maar leverde op den duur toch
zeker moeilijkheden op, want op 26 Mei 1598 werd er wedereen conferentie gehouden op het stadhuis te Enkhuizen,
waaraan deelgenomen werd door de Burgemeesteren van Enkhuizen, Grootebroek en Westwoud met hun Vredemakers
„ter eenrezijde” en de Burgemeesters en Vredemakers van Wervershove „ter anderezijde”.
Het in 1460 aangegane accoord werd nu „doodt ende van onwaerden geacht en geholden”. Men kwam
tot een nieuw vergelijk, waarbij bepaald werd, dat ieder der partijen voortaan zelf de kosten van het maken
en onderhouden van molens, sluizen, wegen enz. zou dragen. „Sulleni nsgelycks die van Wervershove
alle lasten en kosten, die in 't voorleden Jaer in 't gemeen gedragen zijn, ende daer van de rekeninge op
ten 2den dagh Maye lestleden tot Bovenkarspel in der Kercke ghedaen is, voor dese reyse sonder meer helpen
draghen ende betalen, volghende
den ommeslagh daervan ghemaeckt.” Verder bevatte de overeenkomst een regeling betreffende het vischrecht
in de „gemeene Wateringe”. Het slot luidde: „In oorconde soo zijn hier van ghemaeckt twee
uytgesneden cedullen, alle alle ensluydende van woorde te woorde, beyde deurgesneden door de letteren A.
B. C. D, ende getekent by beyde partyen, daer van elcks een af heeft, ofte by adventure d' eene verloren
worde, dat d' ander syn kracht behouden sal, ofte sy beyde tegenwoordigh waren, enz.”.
Den 17en Mei 1664 kwamen weer Gecommitteerden van 't Grootslag en van Wervershoof op 't stadhuis te Enkhuizen
bijeen, wegens gerezen geschillen in zake den Belmolen bij Wervershoof, om nader de wederzijdsche rechten
en plichten met betrekking tot de kosten van onderhoud der molens en waterloozingen en tot het vischrecht
vast te stellen. Een nieuwe acte werd opgemaakt en geteekend door Mr. Dirck Haga, Hendrick van Loosen,
Roemer Can ten Cornelis Haeck, regeerders van Enkhuizen, Dirck Raemburgh en Dirck Neen, Vredemakers van
Enkhuizen en 't Westeinde; Harme Meynertsz. Brouwer, Burgemeester en Thys Louw, Vredemaker, van Bovenkarspel;
Jan Wiggertsz, Burgemeester, en Theunis Woutersz, Vredemaker, van Grootebroek; Louw Femisz, Burgemeester
en Gerrit Dircksz. Louw, plaatsverv. Vredemaker, van Lutjebroek; Gerrit Dircksz., Burgemeester, en Pieter
Claesz. Breed, plaatsverv. Vredemaker, van Hoogkarspel; Jan Pietersz. Raven, Burgemeester, en Pouwels Pietersz.,
Vredemaker, van Westwoud; alle representeerende het Grootslag; en Mr. Jarich Hendricksz. en Cornelis Hendricksz.,
Burgemeester en Vredemaker, Pieter Jacobsz. Ruyter, Theunis Etsz. en Cornelis Jansz. Omis, Landrijken van
Wervershoof. (D. B.)