» Diversen » Artikelen uit WFON » 2000 » Pagina 117-121
Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 67e bundel, pagina 117-121.
Uitgave:
Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 2000.
Arnold Lantman / Joop Zutt
‘Ik mag het eigenlijk niet meer zeggen’, lacht Sophie Volten, ‘maar de
grote kracht van André is de maat, zijn gevoel voor verhoudingen.’ We krijgen daarvan
een goed beeld, wanneer we meegaan naar zijn atelier. Op een lange tafel is een grote hal van het
Rijksmuseum Kröller-Müller op schaal nagebouwd. In die hal is, ter gelegenheid van zijn 75e
verjaardag, zijn jubileumtentoonstelling opgesteld. Ook zal er rond deze bijzondere verjaardag een
boek verschijnen over het leven en werken van deze uitzonderlijke kunstenaar.
Buiten de gevestigde kunstwereld zal de naam André Volten niet tot ieders verbeelding spreken.
Toch zal bijna iedereen werk van hem kennen of hebben gezien. Jaarlijks steken miljoenen mensen het
Jaarbeursplein te Utrecht over. De stalen zuil, de zitboog van basaltlava en de sculpturen van brons
welke het plein ritmeren, zijn van de hand van Volten. De ring van graniet bij de Amsterdamse Stopera
evenals de hangende stalen constructie op de nationale luchthaven Schiphol zijn ook door hem ontworpen.
Het zijn slechts enkele voorbeelden van zijn kunst: ‘uitnodigend, uitdagend, verwondering
oproepend en vragend om een eigen interpretatie van de kijker.’ Zijn werk is in heel Nederland
te zien, maar ook in Duitsland en in de Verenigde Staten.
André Volten in 1961
André Volten is 19 maart 1925 geboren te Andijk-Oost, toen nog het gereformeerde deel van het
dorp. Het gezin Volten was een vreemde eend in de Andijker bijt. Vader en moeder waren beiden anarchist,
wilden knecht noch baas van of over iemand zijn. Binnen de Andijker leefgemeenschap werden de Voltens
gerespecteerd. Hun principiële houding dwong respect af. Vader verdiende een schamele, boterham
in de visserij. Zijn werkkapitaal bestond uit een roeiboot en een aantal netten en fuiken.
‘Ik dacht die wiskunde niet nodig te hebben’
Volten, van nature leergierig, ging na zijn lagere schooltijd naar de Rijks H.B.S. te Enkhuizen. Later
stapte hij over naar de Rijks H.B.S. te Hoorn. ‘Enkhuizen had slechts een B-kant. Ik dacht
met literatuur en kunst in mijn vakkenpakket beter af te zijn’, lacht André Volten,
‘ik dacht die wiskunde niet nodig te hebben. Dat bleek later toch wel even anders te zitten.
Maar mijn ouders vonden het in ieder geval belangrijk dat ik zou gaan leren; vrijheid zou ontstaan
door kennis.’ De studie aan de H.B.S. was in de oorlogstijd niet gemakkelijk. Vaak moest hij
om vijf uur 's morgens opstaan om de boot van vader te roeien. Bij een goede vangst kon hij na
schooltijd de vis met een bakfiets naar de afslag in Enkhuizen brengen. Tijd voor huiswerk ontbrak dan
ook nog wel eens.
In 1945 vertrok hij naar Amsterdam waar hij gedurende anderhalf jaar de Kunstnijverheidschool bezocht.
Om een kunstvak te leren? Misschien. Hij heeft er van bevlogen docenten veel geleerd. Maar misschien
is nog belangrijker dat hij werd overdonderd na de ontmoeting en de ontdekking van de nieuwe kunst in
een nieuwe wereld. Waar Andijk, Enkhuizen en Hoorn geen weet van hadden, werd in het Stedelijk Museum
vertoond en aan de orde gesteld. Recente werken van Picasso, het Kubisme, het Bauhaus, de Stijl…
Kunst niet alleen als wijze van doen en formulering, maar als stelling, als houding, als wijze van leven.
Hij koos er voor om daar bij te behoren. Aan deelname dacht hij (nog) niet; daar was heel wat anders,
heel veel meer voor nodig. ‘Dat overkomt je, misschien, als alles meezit.’
Basismateriaal als ruimtelijke bouwstenen
André Volten trok zich in de naoorlogse jaren terug in België en Frankrijk en verdiende
daar de kost o.a. met vertaalwerk. In 1950 huurde hij van de Gemeentelijke Woningdienst een woon- en
werkruimte in Amsterdam-Noord. Die ruimte werd in de afgelopen halve eeuw door hem verbouwd en aangepast
naar nieuwe behoeften en is geworden tot een kleine machinefabriek voor metaal- en houtbewerking.
Aanvankelijk werkte hij in de twee dimensies van het platte vlak (tekeningen en schilderijen), die
naderhand tot reliëf werden. Om gave reliëfs te maken miste hij de vakkennis; het hinderde
hem dat de verbindingen onevenredig veel aandacht vroegen, waardoor de aandacht voor waar het omging
werd vertroebeld. Toen volgde er een cruciale stap in het leven van Volten. Hij werd volontair bij de
Nederlandsche Dok- en Scheepsbouwmaatschappij (N.D.S.M.) om daar het vak van lasser te leren. En dat
lag in die dagen ver buiten de kunstwereld. Elke morgen maakte hij om half acht zijn opwachting bij
de fabriekspoort, een kwartier fietsen vanaf zijn atelier. Voor vijftien cent per uur mocht hij aan
de slag. De sfeer in de fabriek nam hem geheel in beslag. Praktisch kwam het er op neer dat hij binnen
het bedrijf van vierduizend man bij een ploeg van negentig man werd ingedeeld; bij de ploeg
‘algemene voorzieningen’.
Volgens tekening maakten de ijzerwerkers de delen, die naderhand door de lassers tot een geheel
werden gemaakt. Nadat Volten zich het lassen enigszins eigen had gemaakt, mocht hij op wat rustiger
tijden eigen werkstukken maken. ‘Ik wilde het basismateriaal gebruiken als drager van de ruimte
zelf. Wist ik veel!, voegt hij er nu veelzeggend aan toe. ‘Maar ik leerde lassen, zowel
elektrisch als autogeen, ik leerde de eigenschappen van het metaal en de mogelijkheden (en onmogelijkheden)
van bewerking en toepassing. Ik mocht er vrijelijk experimenteren. Van mijn oorspronkelijke doel, het
maken van reliëfs, kwam dààr niet veel meer van terecht. Het was een totaal nieuwe
wereld. Ik ontdekte er de ‘ruimte’. Weet je dan wat je meemaakt? Het overkomt je!’
Restanten ijzer en staal waren voor hem het geschikte basismateriaal voor de eerste pogingen te komen
tot een eigen beeldtaal.
‘Ik voelde me rijk, erkend en ontdekt’
Experimenterende voort ontstonden enkele werken welke naar zijn inzicht de moeite waard waren. Hij
bracht deze naar de Keukenhof en tot zijn grote verrassing werden ze aangenomen door Herman Swart,
directeur van de Nederlandse Kunststichting. Swart richtte er een beeldententoonstelling in. Het
resultaat was een tweede prijs. Belangrijker was het dat uit deze expositie een echte opdracht
voortvloeide. Voor het Nieuwe Lyceum te Hilversum werd een stalen constructie ontworpen van bijna vijf
meter hoog. ‘Op dat moment voelde ik me rijk, erkend en ontdekt. Van mijn eerste geld kocht
ik een boormachine, mijn eerste machine, en ik kon vanaf dat moment als kunstenaar bestaan. En wonderlijk,
vanaf dat moment zat ik nooit meer zonder opdrachten. Wat ik maakte was nieuw. Wat ik maakte, beelden
en objecten, uit industrieel basismateriaal, was er niet in Nederland.’ Een nieuwe erkenning
volgde toen werk mocht worden tentoongesteld op de 28e Biënnale, de kunstexpositie te Venetië
in 1956. Vanaf dat moment ging het continu door. De manier waarop Volten ‘niet-kunstzinnige’
industriële producten gebruikte en tot grote open constructies laste, was voor Nederland revolutionair.
Halverwege de jaren zestig introduceerde Volten in deze constructies identieke vormen aaneengeregen
tot reeksen, uitdijend zowel in hoogte als in breedte. Begin jaren zeventig kwamen de zelfstandige,
autonome, vormen, veelal in roestvrij staal. Ook legde hij zich steeds meer toe op het maken van monumentale
opdrachten in de openbare ruimte.
‘Denk jij dat je hier wat mee kunt?’
Steeds opnieuw zocht Volten naar nieuwe uitdagingen, welke gestalte kregen in constructies met H-, I-
en T-balken, zuilen, kolommen van roestvrij staal, graniet of messing. ‘Ik werd door architecten
benaderd met de vraag: ‘Denk jij dat je hier wat mee kunt?’ Zo'n benadering vraagt om
een respectvolle en volwaardige omgang met elkaar. Er ontstaat een samenspraak tussen opdrachtgever,
architect en André Volten. ‘Ik bemoei me op dat moment met de smoel van de wereld.’
Dingen tussen dingen maakte Volten, een genuanceerde omschrijving van in principe zeer aardse elementen.
Harde, duurzame materialen, hoogwaardig en tot in detail bewerkbaar. Ruimte is in zijn werk steeds het
vertrekpunt. Een lege, niet gedefinieerde ruimte, waarin leegte en volte niet met elkaar in tegenspraak,
maar in ontwikkeling zijn. ‘Ruimte, leegte, stilte, die ik mogelijk vanuit West-Friesland heb
meegekregen. Ik herinner me nog momenten, staande op de IJsselmeerdijk, de ruimte van de zee en het
strakke lijnenspel van het achterland. En daar is een basis gelegd. Nog steeds voel ik dat ik daar
vandaan kom, hoewel, ik hoor er niet meer bij.’ Op onze vraag hoe het publiek zijn werk
ervaart, aarzelt Volten. ‘Redelijk’, is het antwoord. ‘Mijn werk is
uitdagend. Een openbaar kunstwerk is niet door het publiek besteld. Dat legt een bijzondere verantwoording
op voor de maker en beperkingen bij de opdrachtgever. En wat de uitvoering betreft, vergelijk het met
een componist: ik zorg dat de partituur in orde is. Pas het zonodig aan voor het orkest. Ik moet de
solist zo gek zien te krijgen dat hij mijn werk aandurft. Ik doe een beroep op het vakmanschap. Zo
componeer ik voor een symfonie-, een kamerorkest en een solist.’ Met deze beeldspraak, Volten
is een groot bewonderaar en liefhebber van de muziek van Johan Sebastiaan Bach, geeft hij zijn manier
van werken aan. Een samenspel tussen ontwerper, opdrachtgever, architect en de vakmensen van speciale
metaalbewerkingsbedrijven.
‘Mijn werk tot openbaar bezit in totale vrijheid’
‘Maar alles wat ik maak, ik maak het! Laat ik echter wel eerlijk zijn. Ik ben altijd afhankelijk
geweest van anderen. Daar ben ik dankbaar voor. Het is een kwestie geweest van aftasten, van eigen
inzichten en stellingnames, uit ontmoetingen met mijzelf en het ‘andere’. Mijn werk komt
daaruit voort en tot uiting.’
Met zijn 75 jaar is André Volten nog steeds actief. Nog steeds wordt hij gevraagd voor grote
opdrachten. Aan stoppen denkt hij nog niet. ‘Ook al mag ik zeggen dat ik een vervuld bestaan
heb. Maar ook nu is mijn werk weer anders, steeds anders. We leven verder. Een bepaalde richting, betrof
ook een bepaalde tijd. Nu komen de werken uit mij voort zoals ik nu ben. Ik maak nu mijn werk tot openbaar
bezit in totale vrijheid.’ Klinkt in deze woorden vagelijk de stem door van zijn anarchistische
ouders?!
In 1996 werd André Volten de oeuvreprijs van de Stichting Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving
en bouwkunst toegekend. Het juryrapport sluit af met de woorden: ‘Als geen ander wist André
Volten in zijn opdrachten een harmonie te vinden tussen sculptuur als object in een gegeven situatie
en sculptuur als element van bezinning. Zo droeg Volten in belangrijke mate bij aan de integratie van
beeldende kunst in de gebouwde omgeving’.
In 1981 kreeg André Volten een koninklijke onderscheiding: officier in de orde van Oranje
Nassau. Lachend zegt hij: ‘Gezien mijn opvoeding met mijn anarchistische achtergrond, moest
ik eerst toestemming vragen aan mijn moeder. Ze was zeer trots kan ik je wel verzekeren.’
‘Koningin Beatrix is trouwens een zeer groot bewonderaar van André's werk’,
voegt Sophie Volten hieraan toe. ‘In 1988 heeft hij voor de tuin van het koninklijk paleis
Huis ten Bosch een schitterende sculptuur gemaakt. In 1998 werd hij onderscheiden in de ‘Huisorde
van Oranje in goud voor Kunsten en Wetenschappen’.
Erkenning kreeg hij ook door zijn gewaardeerde inbreng in de Raad voor de Kunst van de gemeente Amsterdam
en de landelijke Raad voor de Kunst en als adviseur van diverse instanties, lokaal en nationaal, op
het gebied van kunst en ruimtelijke ordening. ‘Op die manier vraag ik veel aandacht voor dat
andere deel van ons dagelijks leven en de openbare ruimte: het onmisbare, wezenlijke bestanddeel: DE
KUNST.’
Heerhugowaard/Waarland, januari 2000