» Religie » Vijf-en-zeventig-jarig bestaan Gereformeerde Kerk » Pagina 92-102
I. JAN MAZEREEUW EN ZIJN VOLGELINGEN.
Daar reeds uit het geen verhaald is geworden gebleken is dat vele der volgelingen van Jan Mazereeuw
bij de Gereformeerden gekomen zijn, zoo dacht het ons gewenscht, dat er nog eenige regelen geschreven
werden over den persoon Jan Mazereeuw en zijne volgelingen, om reden het nauw met de afscheiding in
verband staat, en om voor de vergetelheid te bewaren.
Deze groep Mazereeuwers stond en was geheel op zich zelf. Zij hielden met anderen geenzins eenige
kerkelijke gemeenschap en volgden hun leider Jan Mazereeuw.
Deze was geboren in 1770 en stierf in 1855. Hij was landbouwer eerst te Opperdoes en later op het
Oostwouder veldhuis te Oostwoud. Hij was een min of meer ontwikkeld persoon, 't welk daaruit blijkt
dat hij in den tijd der Fransche overheersching eenige jaren burgemeester was en zijn gezag goed wist
te handhaven.
Eens was hij in een roeischuitje gezeten, toen hij terug kwam van de markt te Medemblik, waar hij zijn
boter verkocht had. De hemelen werden voor hem geopend, een hemelsch licht omstraalde hem, en God heeft
zich op bijzondere wijze aan hem geopenbaard en tot hem gesproken.
Van dat oogenblik af kwam er voor hem klaarheid in de profetiën, de verborgenheden en geheimen Gods
werden hem ontwikkeld, hij werd aangesteld om den tijd aan te geven van de wederkomst van Christus.
Hij was een ellendig, arm, onwaardig mensch, maar een werktuig in des Heeren hand, Gods profeet, het
teeken van den Zoon des menschen, waarop men acht had te geven, de Elia die voor den Zoon des menschen
zou uitgaan om aan te kondigen dat de wederkomst ten oordeel aanstaande is. De voorlooper, door wien
Christus kwam in den geest, om weldra ook lichamelijk en plaatselijk te komen.
God moest nu gediend in geest en waarheid, de tijden hielden op, de geestelijke, eenige dienst begon,
de middeln der genade hielden op, de prediking van het Evangelie was afgeloopen en de Sacramenten
waren afgeschaft. Men zou nu inwendig, op geestelijke wijze met Christus Avondmaal houden, en de
uitwendige handelingen deden niet meer ter zake. De profetiën waren vervuld en daarom was hij met
den geest vervuld om de komst van Christus aan te kondigen. Er is geen ware kerk na de apostelen geweest,
zij is vervallen en dood, de leeraars zijn loondienaars en valsche huurlingen, het Hervormd kerkgenootschap
is een Baals tempel en voor die er in bleven was het niet mogelijk zalig te worden.
Het ontstaan der secte dagteekent van 1824, ofschoon hare leden zich eerst later den 5den Mei 1845
wettelijk van de Hervormde kerk hebben afgescheiden.
Mazereeuw schreef in een donkere kamer een soort theologisch opstel, dat in de samenkomsten werd voorgelezen.
Niemand dan de ingewijden mocht ze in handen hebben. Zij waren alleen voor de wedergeborenen met wie
hij alleen omging.
Zijne volgelingen kwamen des Zondags bijeen in de huizen waar ruimte genoeg was. Er werd slechts
ééne bijeenkomst gehouden, van smorgens 8-12 uur. Zooveel mogelijk gaf hij iederen Zondag
weer eene nieuwe profetische verklaring of openbaring, welke dan eerst te Opperdoes werd gelezen en
daarna over geschreven voor de samenkomsten op andere plaatsen. Intusschen rookten de mannen hun pijp
en dronken zij met elkander koffie.
Er werd gebeden en gedankt; in 't eerst hebben zij niet gezongen, dat in later jaren eerst is ingevoerd.
Godsdienstonderwijs aan de kinderen gaf Mazereeuw niet, daar moesten de ouders zich mee belasten.
In de samenkomsten sprak hij weinig, meer in particuliere gesprekken. Dan was hij ernstig, gemoedelijk
en waardig, toonde zich goed op de hoogte met de Gereformeerde leer, prees de oude schrijvers, de belijdenis,
den Catechismus aan, vooral Brakel, maar daar boven stonden zijne uitspraken. Hij was de laatste profeet,
door God geinspireerd, daarom moest zijn woord geloofd worden. De profetiën die zijn persoon betroffen,
gaf hij in duistere bewoordingen, zoodat alleen zijn bizondere vrienden het begrepen, maar het volk
verstond het niet. Toen hij den ondergang der wereld voorspeld had, hebben velen hun landerijen verkocht
en de boomen omgehakt omdat zij toch geen vruchten meer zouden inoogsten en er nog eenig genot van wilden
hebben.
Algemeen was het gevoelen dat hij zou blijven leven tot Jezus kwam en hij op zichtbare wijze ten hemel
zou varen, ofschoon hij het niet rechtstreeks gezegd heeft.
Toch sprak hij er zoo over, dat de meeste zijner vollingen het vastgeloofden, zoo zelfs dat toen hij
gestorven was, velen naar zijn graf gingen, verwachtende dat hij uit de dooden zou opstaan, althans
dat er iets bijzonders en wonderlijks gebeuren zou.
Mazereeuw en zijne volgelingen konden door een genomen - naar verteld is - beschouwd worden als eenvoudige
degelijke en ernstige, ja goed aardige en oprechte menschen te zijn, al mochten ze in sommige punten een
eigen opvatting hebben, of wel soms iets dweepachtigs vertoonen, wat eenigzins blijkt mede door dat
het boekje van de vrouw (zooals in de omwandeling gezegd werd) van Jeanne Leade of Johanna Lead, welke
vrouw in 1628 te Norfolk in Engeland geboren is, en naar beschouwing van vele een dweepster kan genoemd
worden, bij hen in achting was.
Dat deze menschen eenvoudig waren blijkt ook uit hetgeen Ds. W. C. van Camp en toen predikant te Opperdoes
heeft geschreven, waar hij zegt dat ze ingetogen leefden; de vrouwen geen goud of sieraad droegen; dat
er een tijd is geweest dat het zoo ver ging dat al wat glom of glinsterde doordat het glad geschuurd
was of anderzins uit de woningen werd verwijderd of dof gemaakt, b.v. looden der klok zwart geverfd
werden, doch later is het gladde weer meer in eere gekomen.
De Mazereeuwers waren niet tegen de afscheiding, hebben het zelf noodzakelijk geacht maar gingen niet
mee met degenen die op het standpunt van 1834 stonden. Zij verwierpen het uiterlijke kerkelijke leven
zooals het door hen werd genoemd. Zij zeiden dat was voorbij, zij hadden er mee afgedaan het was de
tijd van het einde, van de vervulde profetie. Het was zooals eens een volgeling van Mazereeuw tegen
een anders denkende zei „ze weten niet hoe laat het is.”
Het getal volgelingen van Jan Mazereeuw heeft wellicht te Opperdoes wel eens een hoogte gehad van de
40 tot de 50 personen, te Andijk is het wel geweest dat het ongeveer 130 en 140 bedroeg, te Enkhuizen
een 40 en 50 tal en te Medemblik 10 à 15. Doch thans is het getal nog maar zeer klein, hier op
Andijk zijn er slechts nog twee weduwvrouwen die met elkander des Zondags saamkomen.
II. WAAROM P. VRIEND VOOR 'T GERECHT TE HOORN MOEST VERSCHIJNEN.
Dat hier op Andijk de vijandschap verder is gegaan als we wisten of schreven in het hoofdstuk waar het
gaat over de stichting der gemeente is ons later nog gebleken, 't welk we alhier nog even meedeelen.
Een zekere P. Vriend, die in de tijd der afscheiding leefde heeft een 25 tal jaren geleden aan Ds. W.
Bosch, die toen herder en leeraar onzer gemeente was, meegedeeld dat het hem nog goed heugde hoe ten
jare 1830 ongeveer er een oefenaar uit Zeeland was geweest; Ds. v. d. Zee van 't Buurtje' vernam dat
er om de oost (oosterdeel der plaats) geoefend zou worden en ging naar den Burgemeester om hen te
verklagen zoodat de Burgemeester in de vergadering kwam met bevende hand om ze op te schrijven, en
zoo moest daarvan een procesverbaal gemaakt worden en naar de rechtbank te Hoorn gezonden, 't welk ook
is geschied. Maar dat was niet voldoende, zoodat er een tweede werd opgemaakt, dat was nog niet voldoende,
en zoo is het in de geboorte blijven steken. Toch moest diezelfde persoon P. V. voor de rechters te
Hoorn verschijnen, en is daar geweest omdat hij godsdienstonderwijs gaf voor meer dan 20 personen, -
zoo luidde de beschuldiging - maar het waren 17 personen weest.
De rechtbank had klachten ontvangen van het Hervormd kerkbestuur van de gemeente te Andijk. Het slot
was dat de rechters aan hem vraagden of hij van dat onderwijs wilde afzien? wat hij met hun toestemming
den daarop volgenden avond nog heeft gegeven, doch daarna er mee is opgehouden.
(Naar wij vermoeden heeft P. Vriend zich later meer bepaaldelijk gevoegd bij de Mazereeuwers en is
nog voorganger alhier geweest in hunne gezelschappen.)
III. HOE DE DAG VAN HET 75-JARIG BESTAAN DER GEMEENTE ALHIER IS HERDACHT.
Deze dag was voor de Geref. gemeente een blijde dag. Tot herdenking was de gemeente saam geroepen tot
een namiddag- en een avondvergadering. Beide keeren was het kerkgebouw met een groote schare feestvierenden
gevuld. De Heere had groote dingen bij ons gedaan, dies waren wij verblijd. Des namiddags 2 uur trad
voor de gemeente op hare Leeraar Ds. F. C. v. Dorp. Deze had tot grondslag van zijne rede gekozen Ps.
78 : 6. In korte trekken teekende Zijn Eerw. de aanleiding tot en het verloop van de afscheiding. Gewezen
werd op het gewettigde van deze daad onzer vaderen, en op den rijken zegen waarmede de Heere deze daad
van geloofsgehoorzaamheid had gekroond. In het 2de deel zijner rede liet spreker de historie onzer
plaatselijke kerk hooren; zoover het korte tijdsbestek het eenigzins toeliet te doen. Al de ervaringen
blijde zoowel als droeve moesten in herinnering voortleven, „het navolgende geslacht moest weten
van de daden des Heeren, de kinderen die geboren zouden worden en zouden opstaan en vertellen ze hunne
kinderen” enz. Deze boeiende rede werd met belangstelling en aandacht tot het einde gevolgd en
aangehoord.
Des avonds 6 uur ving de tweede vergadering aan. Nadat gezongen was Ps. 133 : 1 en deze Psalm was gelezen,
ging Ds. v. Dorp voor in gebed, en gaf vervolgens het woord aan Ds. J. v. d. Sluis, pred. te Varseveld
- de vorige dienaar in deze gemeente. Deze vergeleek de gemeente van Andijk bij de gemeente van Filadelfia
(Openb. 3). Deze gemeente had, naar Christus woord, kleine kracht, maar had zijn woord bewaard en Zijn
naam niet verloochend. Daarom gaf de Heere aan haar een geopende deur. Wat van de gemeente van Filadelfia
gezegd werd, kan ook van de gemeente van Andijk getuigd, dank zij Gods genade. De klacht over gebrek
aan geestelijk leven moest echter nopen om de vermaning des Hands ter harte te nemen: „Houd wat
ge hebt opdat mand uwe kroon neme.” Aan de uitwendige zijde van het Christelijk leven wordt druk
gebouwd, een bedenken en zoeken van de dingen die boven zijn moet daarmede gepaard gaan. Dan zal bij
Christus komst niemand de kroon ontvallen.
Vervolgens kwam de beurt aan de Classis predikanten welke van enkele broeders ouderlingen en diakenen
vergezeld met andere genoodigden in ons midden waren.
Het eerst betrad Ds. F. Zantinge van Hoorn den kansel en bracht den heilwensch van de gemeente van
Hoorn over. Zijn Eerw. sprak van de groote daden des Heeren in ons midden betoond, van de rijke vruchten
der afscheiding, van de wrange vruchten van het modernisme. Met het vermaan om het goede pand ons toe
betrouwd te bewaren besloot hij zijn toespraak.
Ds. D. Hoek van Enkhuizen uitte zijn dankbaarheid voor de uitnoodiging van de kerken der classis op
onzen feestdag. Met blijdschap werd aan de uitnoodiging gevolg gegeven. De beste wenschen van de kerk
van Enkhuizen en van de Classis bracht hij over. Waar zoo vaak een weenen met de weenenden moet plaats
hebben, stemde het tot grooten dank ook blijde te moge zijn met de blijden. Naar aanleiding van Hooglied
2 : 10 en 13 sprak zijn Eerw. van een wintertijd, een lentetijd en een zomertijd voor de kerk des Heeren.
In vergelijking met 100 en 50 jaar geleden, mag nu van een zomertijd gewaagd. De lente had den winter
mogen volgen, en weder plaats gemaakt voor den zomer. Trots allerlei zondigs en verkeerds, mag nu gezegd
dat het Zion Gods bloeit. Bedacht moet echter dat zoo licht inzinking volgt. En daarom moet gebouwd
op het eenig goede fundament, wijl anders de zomer zou worden vervangen door de herfst. Ook de gemeente
van Andijk zij een stad op een berg.
Ds. Oussoren van Opperdoes, bracht den heilwensch over van Opperdoes en van de gemeente Medemblik waarvan
Z.Eerw. consulent is. Voor dat in deze plaatsen een Geref. gemeente was gesticht, kwam men des Zondags
te Andijk om er het woord des levens te hooren. Nu de moeder (kerk) verjaart verblijden zich ook de
dochters.
De woorden uit Ps. 29: „Maar in zijnen tempel geeft hem een iegelijk eere,” gaven spreker
aanleiding enkele oogenblikken te spreken over de lust en het voorrecht van Gods kinderen, den Heere
te eeren in zijn bedehuis. De eere onzes Gods, dat moet ons hoogste ideaal zijn.
Voor 50 jaar vergat men de wereld ter wille van zichzelven. Dat was eenzijdig, Laten we niet ons zelven
ter wille van de wereld vergeten. Het zoeken van de eere Gods vraagt tweeërlei: zelve te bukken
voor den hoogen God en anderen te vermanen hetzelfde te doen. Met de volgende dichtregelen eindigde
spreker zijn rede:
Een blijde dag voor Andijks vromen,
Een jubeldag haast niet verwacht,
Zij mogen voor Gods aanschijn komen
Op dezen dag. Wie had 't verwacht?
Zij mogen samen dankbre psalmen,
Ter eere Gods met hart en mond
In 't huis van hunnen God uitgalmen
Voorwaar voor hen een blijde stond!
God heeft U, Broeders niet begeven
Maar lette steeds op uw gebed;
Zijn liefde en trouw spaarde U 't leven,
Heeft U uit veel bezwaar gered.
Hij leidde U vijf en zeventig jaren,
Verloste U, uit bang gevaar,
Hij wou voor wanklen u bewaren;
En ziet, deez blijde dag is daar.
Gij mocht de eer uws Gods verbreiden,
God gorde u als strijders aan,
Om tegen 't boos geweld te strijden,
Om Jezus wil u aangedaan.
Hij was het die u onderschraagde
En gaf u nieuwe juichensstof,
Na vijf en zeventig jaren daagde
Dees blijde stond - Vermeldt Gods lof!
Ds. v. d. Vegte van Urk was de laatste der Classispredikanten die de gemeente toesprak, en zegt
„kort geleden vierde Urk een gelijk feest. Versch ligt in het geheugen wat in zulk een ure het
hart doormaakt. Dankbaar moet een Eben-Haezer worden aangeheven bij den terugblik. Er is gestreden in
het verleden. Door de kerk in deze bedeeling zal ook in de toekomst gestreden moeten worden. We moeten
in het oog houden dat wij leven in het laatste der dagen. De kracht welke de wereld overwint is het
geloof. De kroon wordt eens gegeven aan wie wettig hebben gestreden.”
De heer W. de Vries Ouderling te Urk, de heer N. Sluis Pz. te Enkhuizen, de heer Jb. Sluys Jnz. Ouderling
te Andijk en de heer P. Kistemaker oud-ouderling onzer gemeente spraken achtereenvolgens een kort maar
hartelijk woord tot de feestvierenden. Nog volgde een slotwoord van onzen oudleeraar Ds. J. v. d. Sluis
die daarna met dankzegging het samenzijn sloot. De vergadering ging uiteen en hierna is de kerkeraad
met de uitgenoodigde afgevaardigden in de consistoriekamer gezellig bijeen geweest totdat voor allen
de tijd was om heen te gaan, daar de dag en ook de avond voorbij was gesneld.
In dit alles mochten we goede woorden, troostrijke woorden van heilwensch en vermaan hooren.
De grondtoon van alles was
„Soli Déo Gloria.”