» Historie » Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk » Pagina 7-10
Misschien verwondert het u: de HISTORIE van Andijk? Andijk is toch nog betrekkelijk jong: pas in
1812 is het een zelfstandige gemeente geworden. Is er dan zoveel over te vertellen? Om een zelfstandige
gemeente te worden, moeten er toch inwoners zijn. Dan komen we meteen tot de vraag: hoelang hebben
hier mensen gewoond? Andijk bezit weinig monumenten, gebouwen of gedenkstenen, waaruit we de historie
kunnen reconstrueren.
Aan de Oosterdijk staat ‘de Tent’, feitelijk op Enkhuizer grond, in 1730 gebouwd door de
Drechterlandse Heren. Even verder staat de vuurtoren ‘de Ven’ van 1700. Eigenlijk hoort
die bij Enkhuizen, maar het was sinds eeuwen ‘onze’ vuurtoren. ‘Buurtjeskerk’
is nog ouder, blijkens de gestyleerde muurankers is die kerk in 1667 gebouwd. Naar oudere gebouwen
zoeken we tevergeefs.
Toch, als er in 1667 een kerkje gebouwd werd, moesten hier toen ook al mensen wonen. Hoe
kwamen die hier? Hoelang hebben
hun vaderen hier al gewoond? Een van de oudste buurten
van Andijk heet ‘Geuzenbuurt’. Zou het waar zijn, dat die naam komt van de geuzen, die
voor de Spaanse Inquisitie ‘als draexbloet fel’ moesten vluchten naar deze verlaten
uithoek? Dat was dan om-en-nabij 1566, honderd jaar voor Buurtjeskerk. Maar verder terug?
In oude kronieken lezen we, dat te Andijk geboren is Allard Jansz., zoon van Jan, de eerste
graaf van Egmond, ‘hoedt u voor den manken jan’, en van Josina Waervers,
dochter van Waerver, Heer van Wervershoof. Dat was in 1483. Nog verder terug! In 1250
neemt de Hollandse graaf Willem II een omweg over ‘Aendick’ en houdt daar enige rust.
Volgens overlevering zou graaf Willem in ‘de Krimper’ wat uitgerust zijn... Zo'n graaf
gaat niet zomaar in 't gras aan de schuinte van de dijk zitten! Dus moet er ook toen al
een kleine samenleving aan de dijk zijn geweest. Hoe ver moeten we terug om de
eerste bewoners te vinden? Geschreven historie is er niet,
preciese jaartallen zijn niet te geven. Alleen bodemvondsten kunnen hier aanwijzingen
geven.... De leerschool van de spade!
Het is voor ons, die in een vlakke polder, voorheen doorsneden door talrijke sloten en
slootjes, ver beneden het zeepeil, moeilijk voor te stellen, dat dit landschap er in de
oertijd heel anders uitzag. Het land lag toen
boven zeepeil en het klimaat was toen
ook heel wat milder. Het moet in deze omgeving wel erg bosrijk geweest zijn. Dat is in
vele dorpsnamen nog te rug te vinden; Hoogwoud, Aartswoud, Oostwoud, Midwoud, Westwoud,
Oude Bokkeswoud dat nu ‘Hauwert’ heet, en Nieuw Bokkeswoud nu Nibbixwoud, Schellinkhout en
Berkhout. Al die dorpen liggen dicht bijelkaar en er moet vroeger wel veel bos geweest
zijn, zelfs het Kreilerwoud hoorde hierbij. Waar is al dat bos gebleven?
Gerooid, verbrand, verzonken?
De oudste bewoners waren nomaden, zwerfvolken, zoals de zigeuners nu nog, ‘zonder vaste
woon- of verblijfplaats’. Ze leefden van de jacht, van eieren- en kruiden zoeken, van wat
visserij en vogelvangst. Ze bleven op een plek, zolang er wat te jagen en te vissen viel.
Werd de vangst te schraal, dan rolden ze hun tenten op en trokken verder, evenals de
woestijnvolken dat nu nog doen. Ze leefden vrij, in een land zonder grenzen, in
sibbeverband, d.w.z. als een grote familie.
Meerdere sibben vormden een stam, met een stamhoofd, die leiding gaf en rechtsprak,
zonder tegenspreken... Die stammen zullen onderling wel eens ruzie gehad hebben over de
beste jachtvelden. De ene stam verjoeg soms de andere en zwierf dan weer verder. Hun
wapens waren gering; vuistbijl, slingersteen, stenen. Later bronzen strijdhamer en vooral
pijl en boog. De pijl eerst met stenen, later met bronzen punt.
Tegen de terugslag van de pees diende een polsbeschermer, ook eerst van steen, later van
brons. Alleen steen en brons is teruggevonden, het houtwerk is allang vergaan.. Er is geen
schijn van bewijs, dat deze mensen onze rechtstreekse voorvaderen zouden zijn. Hoeveel
geslachten liggen daar tussen? Reken maar uit; gemiddeld drie generaties in een eeuw, dat zijn zo'n
negentig geslachten! Hoe ver zijn ze van ons verwijderd! Bovendien waren
het nomaden, zwerfvolken. Ze zijn waarschijnlijk weggetrokken, naar onbekende
bestemmingen. Hoelang geleden? We weten het niet. De jaartallen, die genoemd worden zijn
meestal gebaseerd op een enkele vondst, als er een nieuwe vondst bloot komt, moet de
theorie herzien worden. Als de archeologen hun fantasie de vrije loop laten, komt het
tenslotte op een paar nullen meer of minder niet aan. Het worden astronomische getallen.
Wie het interesseert, kan zich in de uitgebreide vakliteratuur verlustigen. Wij blijven
liever dicht bij huis.
De oudste sporen van bewoning in deze streek werden gevonden in de grafheuvels
van Wervershoof/Zwaagdijk en Grootebroek. Er is zo weinig aan te zien, maar er waren
geheimzinnige sagen rondom.
Daarom hebben Cor Scheer van Andijk en Arian de Goede van Wijdenes deze zaak onder de
aandacht gebracht van professor van Giffen te Groningen. Onder diens leiding is een zeer
nauwkeurig onderzoek begonnen. De romantiek kwam er bij dit onderzoek wel heel schraal af.
Er werden geen voorwerpen van goud, brons, zelfs niet van steen gevonden. Een simpel
kraaltje was de hele buit! Maar zelfs dit ene kraaltje was voor een geleerde als prof van
Giffen zeer belangrijk.
Het stelde hem in staat de heuvel te dateren op 1000 tot 800 jaar voor Christus.
Het kost ons enige moeite, ons het landschap van die tijd voor te stellen. Het is zo ver
terug en wat is er in die duizenden jaren niet allemaal gebeurd. De dijk was er toen nog
niet, geen zee achter die dijk, geen vruchtbare polder aan de binnenkant, geen smalle
akkers, geen sloten, hoogstens hier en daar een natuurlijke waterloop. Want de kleilaag,
waarop wij nu leven, is van jongere datum, die was er 1000 jaar voor Christus nog niet. De
bodem bestond toen uit zand.
Het landschap moet er uitgezien hebben als de Neder-Veluwe van nu; zachtglooiende velden
met lichte bebossing. Duizend jaar voor Christus ruiste hier de wind door de dennentoppen,
ritselde door de haagbeuk, deed de elzekatjes wuiven, boog de wilg aan de rand van de
veenplas, schudde de bladeren in de top van eik en olm, en de linde strooide er haar
bloesems in het voorjaar. Hier bloeide de heide, hier wuifde het pluimende riet, hier
groeiden varens aan de bosrand. Dit is geen vrije fantasie. De systematische afgraving
door prof. van Giffen en het er aan verbonden pollen-analitisch onderzoek en de C14
methode hebben dit aangetoond. Het onderzoek leerde ons, welke boomsoorten hier in dat
tijdperk groeiden en ook welke schaaldiertjes er hier leefden in het water.
In dit fraaie landschap leefden dus onze eerste voorouders, gesteld althans, dat de
geslachtslijn niet onderbroken werd. Hier woonden en werkten zij. Stellen wij ons dit
leven voor. Hun ‘huis’ bouwden zij aan de bosrand. Hoewel, een huis was dit naar onze
maatstaven niet.
Gebakken, noch gehouwen steen was hen bekend, evenmin vensterglas en dakpannen. Hoogstens
hebben ze enkele zwerfkeien gebruikt als fundering. Het huis was niet meer dan een lage
hut, half ingegraven om de hitte van de zomer en de koude van de winter te keren. Het vuur
kenden ze, maar de schoorsteen die het dak kon schragen en de rook geleiden, kenden ze
niet. Het was dus niet aan te raden, binnenshuis vuur te branden. Ze leefden dan ook
meestal buiten. De eerste sporen van ‘landbouw’ wijzen er op dat de zwervers, ‘settlers’
werden. Deze landbouw was nog erg primitief Op een klein veldje, een ‘cornplot’ noemt de
professor dat, zijn ploegsporen gevonden. Het veldje was maar klein, want veel
mogelijkheden hadden ze niet. Hun ploeg was weinig meer dan een zware boomtak met een
weerhaak, een stortblad kenden ze niet. Ze konden dus de grond niet omkeren, alleen maar
rechte voren trekken van 10 tot 15 cm. diep. Die voren trokken ze kruislings overelkaar.
Had dit mogelijk een religieuse betekenis? Het was hun enige mogelijkheid de grond wat los
te maken. Ze ploegden met mankracht, mogelijk hebben hun vrouwen daarbij geholpen.
Misschien konden ze zelfs een os voor hun ploeg spannen? Paarden hadden ze nog niet. In de
verse voren zaaiden ze dan het zaad, dat de zon tot nieuw leven moest wekken. Een reeks
van jaren of eeuwen is dat zo gegaan. In de zomer rijpte dan het graan. Het werd bosje
voor bosje zorgvuldig afgesneden met een scherp mesje van vuursteen, in hout gevat. Dertig
eeuwen later vindt een tuinbouwer zo'n stukje vuursteen. Hij zou het achteloos in sloot
gegooid hebben, maar och, die professor wil het graag hebben, allee... De professor vindt
er allerlei merkwaardigs aan, hij vergelijkt het met andere vondsten, hij reconstrueert en
het leven van 3000 jaar terug keert weer. Het leven, maar ook de dood.
Enkele jaren na 1000 voor Christus sterft een vader en zijn zonen begraven hem op het
korenveld, dat hij zoveel jaren met hen heeft bewerkt. Zij leggen zijn lijk in een ondiep
graf en dekken het toe met zoden. Steeds meer zoden dragen zij aan, een lage heuvel wordt
het zo, zeven meter in doorsnee. Daaromheen graven zij 32 gaten.
Uit het bos slepen zij evenveel palen aan, flinke palen van 20 cm. in doorsnee. Die
plaatsen ze rondom het graf. Waarom eigenlijk? Alleen om verstuiving tegen te gaan, of
vanwege wilde dieren? We weten het niet. Rondom de paalkrans graven ze een ringsloot,
anderhalf tot twee meter breed en een meter diep. Dan is de grafstee klaar.
Dagenlang, misschien wekenlang moeten zij er aan gearbeid hebben met hun primitiemiddelen.
Welk een eerbied voor de doden spreekt uit dit moeizaam werk! Eeuwen snellen voorbij.
Andere mensen leven op deze zelfde bodem.
Van een andere stam, van een ander volk, althans met andere gebruiken.
Zij
verbranden hun doden op de grafheuvel van het misschien door hen verjaagde volk. Ze werpen
een nieuwe heuvel op. Ze zetten er geen paalkrans om, maar graven een
nieuwe ringsloot, wijder en dieper dan de vorige. Met dit eenvoudige
monument eren zij hun doden.
Weer snellen eeuwen voorbij. Andere mensen betreden deze zelfde grond.
Zij graven eenvoudig een graf in de rand van de oude grafheuvel en leggen hun dode daarin.
Hebben zij niet meer eerbied? Of zijn het inderhaast begraven soldaten, althans
krijgslieden, die hier zo onnauwkeurig begraven worden? We weten het niet, er is veel
duisters in de historie, ook veel dat nooit opgehelderd zal kunnen worden.
Er komen grote veranderingen... Niet opeens, van vandaag op morgen, maar geleidelijk. In
het warme klimaat is de ijskap, die de kruin van de aarde bedekt, geslonken langs de
zuidrand. Enorme massa's ijs veranderen in water en het zeepeil rijst. Met het blote oog
niet te zien, slechts 1 mm. per jaar maar onafwendbaar. Daarentegen zinkt de bodem, klinkt
in, ook eerst onmerkbaar, maar in de loop der eeuwen toch van belang. Tenslotte wordt een
peil bereikt, waarbij land en zee ‘keil-deil’ staan. En als dat zo doorgaat, begint het water
over het land te vloeien...
Hier begint de eeuwige strijd tegen het water, die ook nu nog voortduurt, denk slechts aan
de Deltawerken! De zee wint bij elke vloed.
Grote delen van ‘Nederland’ worden tweemaal per dag overspoeld, elke keer blijft er een
laagje slib achter, dat steeds dikker wordt.
‘Jonge zee-klei’ noemen de geleerden dat en het is de grond waarop wij nu nog wonen.
Met de komst van het water verandert ook het klimaat: de wind heeft nu vrij spel over het
vlakke land. Het klimaat wordt een vochtig zeeklimaat. De wind wakkert vaak aan tot storm,
tot orkaan zelfs, het is niet prettig wonen meer in dit waterland. Maar hier groeit een
volk, stug en gehard, dat voor een klein stootje niet vervaard is en dat vechten zal tegen
de zee... eeuwenlang! Langs de hele kuststrook van Noorwegen tot Noord-Frankrijk leeft een
volk, dat taal- en stamverwant is: hier wonen Friezen.
Zij leven dicht bij de natuur. Hun goden zijn natuurkrachten: de zon, de maan, de storm,
de donder en bliksem, de vorst, met ijs, sneeuw en hagel... voor elke natuurramp is er een
god, die beschermen zal, Odin is de oppergod. Hij woont in Asegaard met zijn vrouw Frigga
en hun kinderen zijn de asen. De priesters hebben een hele godenleer opgebouwd en het volk
gelooft dat. Het gelooft op gezag en het gezag komt van Odin. De asega is wetzegger en hij
spreekt recht.