» Historie » Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk » Pagina 176-182
Drie eeuwen terug. Flora's mallewagen rijdt door de lage landen, windhandel in tulpen, anno 1636. Grof
wordt er gespeculeerd, alleen te Amsterdam wordt voor
fl. 10.000.000,- aan tulpen verkocht tegen waanzinnige prijzen; fl. 4.200,-
voor een ‘Viceroy’, fl. 3.800,voor twee ‘Brabanconnes’,
fl. 5.400,- voor een ‘Admiraal van
Enkhuizen’. In Februari 1637 komt de val, talloos velen zijn financieël geruineerd.
Te Andijk ontbreekt uiteraard elk spoor van deze dwaze handel. Tulpen worden hier voor 1900 nagenoeg niet
gekweekt. Hier en daar prijkt in een bloementuintje een enkele
‘Keizerskroon’, een ‘Tournesol’ of: ‘Gele Prins’,
er bloeit een late ‘Zomerschoon’. Een verdwaalde parkiet ‘Lutea’
steekt bont af bij de reine ‘Lilium Candidum’. Ziet de lelien
des velds! Maar dit is louter liefhebberij, tulpenteelt om gewin bestaat hier niet.
Toch plm. 1886 vinden we de eerste sporen. Enkele vooraanstaanden, de burgemeester Reinder
Kooyman, de wethouder Jacob Tensen en Jan Groot Sz. nemen een proef met tulpenteelt.
Het voldoet blijkbaar matig, er is geen afzet in deze crisisjaren en de eerstgenoemden ruimen
hun kraam weer op. Alleen Jan Groot heeft tenslotte nog een kleine tulpenbaan over,
in totaal maar veertig roeden. Als hij in 1896 zijn huis verkoopt, hebben deze tulpen een
fictieve waarde van fl. 700,-, maar in de verkoopsvoorwaarden worden ze genoteerd
voor fl. 165,- en Pieter Kistemaker, die ze koopt kan er met veel moeite maar fl. 100,- voor
krijgen. Toch zijn ze zo mooi, deze oude soorten; Rosamundi Huyckman, Standaard
Zilverbont, Duc van Tholl. Maar de pioniers zijn er niet rijk van geworden.
Jongeren dragen het vaandel verder. Klaas de Groot Sz. koopt in 1900 tulpen van Piet Edel te Zwaag. In de
Streek worden meer tulpen verbouwd. In 1901 is er veiling bij de molen van
Broekerhaven. Drie Kooimannen van Andijk gaan er heen, twee broers en een neef. Ze
weten ‘van tulp nag van pompstok, maar dat geeft niet. Andries Oudes van Sint-Pancras zal voor
hen kopen. Hoeveel 10 of 12 gulden ieder, maar dat is belachelijk, daar koop je
niets voor! Nou, dan voor 50 gulden samen.
Wát
samen, elk 50, dan kan het pas wat worden!
Goed, dan elk vijftig, maar als de veiling afgelopen is, wordt het voor ieder
tachtig gulden! Als de jongens thuis komen, vindt vader het een misse boel, hielkendal geld in 't
water, kijk maar naar Kistemaker. Maar het volgende jaar kan Willem Kooiman zijn portie kwijt voor
honderdendertig gulden!
Zo gaat het verder, met ups en downs. De oppervlakte is nog klein, tot 1905 niet meer dan 1 H.A. in totaal.
Na 1908 breidt de teelt zich geleidelijk uit, meest in het oostelijk
deel van Andijk. Het is Willem Kooiman Pz., die hier pionierswerk verricht! Wat Nanne
Jansz. Groot geweest is voor de zaadteelt, is Kooiman voor de bloembollenteelt. Zijn
persoonlijke invloed, zijn meerdere kennis en kalme overreding maken hem tot vraagbaak
en vertrouwensman van de nog wat onwennige kwekers van Andijk-Oost. Weldra neemt ook
Andijk-West aan de tulpenbouw deel en niet minder actief In 1912 is de 30 bunder bereikt,
in 1916 wordt dat zestig! Dan komt de wereldoorlog, de waardeloze tulpen worden tot
veevoer gedegradeerd, maar dat herstelt zich spoedig. Het is met tulpen altijd ‘een
gouwen of een oizeren’.
Op 16 januari 1919 wordt te Bovenkarspel de Bloembollenveilingsvereniging ‘West-Friesland’
opgericht en Andijk heeft er een belangrijk aandeel in. Het begin is nog vrij primitief;
er wordt geveild in de kolfbaan van ‘Het Roode Hert’ en de kopers zitten genoegelijk op de
volle manden met ‘leverbaar’, die de afslager Peerdeman mondeling verveilt. De omzet van
dat eerste jaar bedraagt fl. 100.000,-, maar al spoedig gaat het crescendo! In 1924 is de
kolfbaan reeds veel te klein, nieuwbouw is dringend noodzakelijk, dus wordt een nieuw
gebouw achter de kolfbaan gezet van 600 m2 en een jaar later komt daar nog eens 400 m2
bij, net een veilingzaal er boven! Hier weerklinkt elke Woensdag de stentorstem van de
afslager Wokke, die alle kopers uit ‘de Zuid’ bij naam en toenaam kent en voor duizenden
per uur verveilt.
De bloembollenteelt neemt een geweldige vlucht. Zij stelt al het andere in de schaduw. Zij
beheerst weldra de hele bouwerij! Geen ander produkt maakte ooit zulk een opgang; de 60
bunder van 1916 is in 1924 reeds tot 220 bunder gestegen en nog steeds wordt het areaal vergroot.
Andijk leeft en werkt, er is werkdrift als nooit tevoren. Andijk groeit snel. Het
inwonertal nadert de 4000, er is ruimte nodig! Er moeten nieuwe huizen en schuren komen,
de oude boeten zijn niet geschikt om er tulpen in te verwerken en te bewaren. Nieuwbouw is
noodzaak en waarom ook niet? Er is immers plenty money! Overal wordt gebouwd, de hamerklop
klinkt ver over de velden en langs Kleingouw en Knokkel rijen de witte daken van de
bollenschuren zich aaneen. Nieuwe, royale woningen voeren de meiboom in de kap!
De bollenoogst vraagt vele seizoenarbeiders. Uit het arme achterland, waar de muizen dood
voor de kast liggen, trekken ze bij zwermen het rijke Holland binnen! Als weleer de
Hannekemaaiers, die wellicht hun vaderen waren, zoeken ze in Holland brood en werk. Elke
boot brengt nieuwe troepen aan. Ze hebben de zeis verwisseld voor de driehoekschop met de
bonte plunjezak op de fiets dwalen ze door het rijke dorp. ‘Panem et circenses’, brood en
spelen, eiste het Romeinse volk. Dit volk vraagt minder; brood en bier is hun genoeg, meer
hebben ze niet nodig. Ze werken hard in de zonnehitte en slapen in een hoek van de
bollenschuur op stro, met de plunjezak als kussen.
De Andijker arbeiders zien ‘die poeperommel’ met gemengde gevoelens aan.
Ze voelen sterk hun meerwaarde, maar herrie komt er niet van. Ze hebben het allemaal best,
wat zou je dan ruzie maken? De bouwers hebben dat vreemde volk ook liever niet, maar het
moet. De tulpen moeten er op tijd uit, anders hadden ze dat ruige volk niet nodig! Stel je
voor; op het land van de ‘burrie’ bekogelen de ‘poepen’ elkaar met rooiekool, die ze met
stronk en al uit de grond trekken en ze stoeien lustig met elkaar midden in een
tulpenveld, nota bene tulpen van 7, 8 cent per stuk! Het eigen volk loopt netjes in
ganzepas langs de smalle paadjes, die vertrappen niets. Maar kom, die vernieling is immers
een bagatel bij de enorme sommen, die de bollenteelt oplevert! Op
de geblakerde tulpenvelden liggen de rooiers tussen de harde kluiten, die ze als
basaltblokken naast en achter zich opstapelen. Het hindert niet, het loon maakt de arbeid
zoet; elke regel is een cent en 1000 regels is voor een flinke rooier per dag wel te doen!
‘Poepen’ in de tulpenbouw ±1925
In de bollenschuren zitten de pelsters te zweten voor de volle tafels met de stoffige
bollen. Het is als een braadstoof, alles staat open, maar de zwoele hitte weegt. Het geeft
niets, elke mand vol is weer een gulden en tien manden per dag is best mogelijk.
De expediteurs rijden af en aan, ze maken van de nacht een dag, twee, soms drie ritten per
etmaal. Het is slopend werk, het is eigenlijk te mal, maar de bollen moeten weg! Ze duiken
hun lome kop in het kanaal, verder houden de nachtwind en de ochtendmist hen wel wakker,
rijden, rijden maar, elke rit is weer zeventig gulden! Het geld beheerst alles! Andijk
wordt rijk! Het kan zijn weelde niet op! Het wordt een race, wie zal het winnen? Jan heeft
een nieuwe motor in zijn schuit, veertien dagen later heeft Piet er ook een, alleen even
zwaarder. Aan het eind van de maand heeft Klaas een glijboot, die de golven opjaagt langs
de wallen als hij door de sloten schuift. Jan komt met een Fordje naar de kerk, Piet suist
langs wegen in een Pontiac, Klaas wiegt zich in een spiegelgladde Buick bravour en charme.
Jan bouwt een serre achter zijn huis, Piet verhuist uit het kleine huisje aan de dijk naar
een nieuw spul aan het Kleingouw. Klaas laat de hele boel afbreken en een nieuwe villa
bouwen, zoals hij die in de Zuid gezien heeft. Jan verbetert zijn ‘kraam’, hij ruimt Artus
en Clara Butt op en koopt Fred Moore en Bartignon. Piet heeft zijn hart aan de nieuwe
Darwin ‘Zwanenburg’ verpand. Klaas koopt alleen Mendels en Breeders.
Het heet allemaal ‘kraamverbeteren’, maar intussen wordt er grof gespeculeerd. De voorzichtigen kopen telkens zoveel, dat het inleggeld er uit is en de kraam niets meer kost, de waaghazen durven nu alles! Er wordt gekocht op de nieuwe oogst, op de bollen die nog in de grond zitten en pas een half jaar later geoogst kunnen worden. De ouderen en meer bedachtzamen schudden hun hoofd, dat kan zo nooit goed gaan! Ze hebben meer zulke vliegers zien opgaan en plotseling dalen. Waarschuwend klinkt hun stem, pas op, ‘nei een houwer komt een spouwer. Niks weerd, dat geld weer je zo makkeluk ankome, zo gewonnen, zo geronnen’. In ‘De Vrije Westfries’ plaatst een Andijker tuinbouwer het volgende gedicht, dat de toestand prachtig typeert:
BOLLEMAN, GEEF ACHT!
Zie hem jagen, zie hem rijden!
Wie is toch die dolleman?
Wel die dolle, wilde Roeland
Is West-Frieslands bolleman.
En wat glimt daar voor zijn auto,
Waar hij star het oog op richt?
't Is de gladde, ronde gulden,
Die daar rolt voor zijn gezicht!
Zie, zijn ogen uit de kassen
Puilend, als een dolleman,
Steeds gericht op 't rollend zilver,
Rijdt en rost daar bolleman!
Vader bouwde een hoekje mosterd,
Moeder bakte zelf hun brood,
Vader was zo bang voor schulden,
Moeder spaarde voor de nood…
Zoon beplakt nu met papieren
Van bijzonder makelij
Zijn halfglazen driehoekswoning
Aan de hele binnenzij,
In zijn hoofd daar is 't een chaos:
Haarlem, Mendel, kraal van kraal
Toppers, bijgoed, kas voor broeien,
En een mond vol vreemde taal.
Land te koop in wijde omtrek
Doet zijn hart driedubbel slaan
En een schip vol Drentenaren
Ziet hij vol van vreugde aan.
Geld! O Geld! O Geld!
De gulden Trekt hem immer feller voort!
Uit de weg! Hij zit aan 't stuurrad,
Waag niet, datje hem nu stoort!
Die daar voor hem gaat nog harder
Achter 't gouden, glimmend geld!
Rustloos wordt zijn woelend leven
Door zijn hebzucht wreed gekweld.
Zijn er zo in ons West-Friesland?
Als deez' wilde dolleman?
Strekke 't beeld ons tot bezinning
Van zo menig bolleman!
IJver, vuur en onderneming,
Schoon en goed, geen mens die 't laakt...
Zorg slechts, dat de zucht naar meer nog
U van 't goud geen lijfslaaf maakt.
De jongeren lachen dat weg. Wat zouden die oude grijskoppen van tulpen weten. Het gaat
toch goed, het gaat best zelfs. Nog een jaar en het vermogen is weer verdubbeld. Doorgaan
moeten we, doorgaan!
En het gaat door. De veiling West-Friesland te Bovenkarspel kan de stortvloed tulpen
nauwlijks verwerken, er moet meer ruimte komen! In 1928 verrijst een nieuwe veilinghal van
2000 m², twee jaar daarna bouwt men al een hal, die 4000 m² groot is! De zwakke
oppositie moet wijken voor het geweldig enthousiasme van de jonge kwekers! Het is een
goudmijn, vooruit, vooruit!
De gereformeerden hebben ruim geld! Er zijn plannen voor kerkbouw! De oude kerk, waar ds.
Van Dorp jarenlang gepredikt heeft, is te klein. Verbouwen helpt niet, er moet een nieuwe,
grotere kerk komen, de mooiste van de classis, de mooiste van het land. Waarom niet? Er is
immers geld genoeg! In de herfst van 1928 wordt een commissie voor kerkbouw geinstalleerd.
Bij de eerste inzameling wordt reeds voor 82.000 gulden getekend! Verschillende ontwerpen
worden gekeurd. Dat van Egbert Reitsma uit Groningen heeft de meeste instemming. In maart
'29 wordt de kerk aanbesteed, 125.000 gulden zal deze bouw moeten kosten en Drenth en Van
Westrheenen uit Amersfoort zullen de kerk bouwen. 25 juli d.a.v. wordt de eerste steen
gelegd, het is de nieuwe leraar die het doet. ‘Steen legt een steen’ zegt hij plechtig.
De Andijkers zien met verwondering deze nieuwbouw aan. De vreemde vorm van het complex,
een langwerpige twaalfhoek. Het nog onvoltooide muurwerk met de ruwe, halfverbrande,
hobbelige stenen, die geen van allen recht in hun voegen zitten, de veelvuldige
staketsels, wat zal dat alles worden? Maar hoe meer het bouwwerk vordert hoe meer ook hun
bewondering stijgt.
Deze bouwmeester is een kunstenaar! Zie deze lijnen! Fors en breed is alles opgezet!
Dagenlang stond de heikar te schudden, voor het metselwerk een aanvang nam. Palen van
veertien meter zijn in menigte geheid. Vastgevezeld is het zware
gebouw in de Andijker grond. Steil rijzen aan de noordkant de muren uit het water. ‘Wij
zullen deze Zeeburg houden...’, als een fraaie symboliek van de worstelstrijd der vaderen.
Breed is het voorfront; 62 meter van noord tot zuid en toch, dit ontwerp verraad de
meesterhand.
Orgel Gereformeerde kerk, Andijk
Nergens is het grof. Zie hoe de verticale lijn het geheel beheerst, een stuwende kracht
werkt alle lijnen omhoog. Het is een gestadige climax van piramidale vormen, steeds hoger
en hoger, ranker en ijler, tot zij hun afsluiting vinden in de ranke torenspits, 45 meter
boven de grond. Zie ook de toren; beneden zwaar massief als een kerkfort uit de
Noormannentijd, verliest hij vier maal achtereen een zwaarte naarmate de muren hoger
rijzen, tot een prachtig geheel is bereikt, zo rank, dat men zich verwonderd afvraagt hoe
zo iets met
steen gebouwd kan worden? Onze oude torenbouwers hadden toch altijd
pilaarwerk en open getimmerte nodig om een toren slank te maken?
Treedt binnen. De sfeer is in dit kerkgebouw heel anders dan de Andijkers gewoon zijn.
Welk een kleuren! Wat doet dit allemaal vreemd aan. De ouderen schudden het hoofd over
deze bonte kleurenmengeling aan het gewelf, in modern blokwerk, rood, blauw, geel, groen,
paars, rose van alles zit er aan. Een bonte kakelbonte boel, maar affijn, 't loikt zo te
moeten. Domenie en die architekt zelle er wel wete’. Maar dan die hoge ramen, met al dat
gekleurde glas, 't is precies een puzzle wat daar allemaal op staat. Een fabriek, een
stoomboot, een ploeger, foei beelden in de kerk, dat is
roomsch. Paapse stoutigheden
zijn dat. Voor beeldendienst zult gij U wachten, is hen altijd geleerd.
Toch ligt aan deze kerkbouw zeer zeker de Calvinistische gedachte ten grondslag. Het woord
staat in het middelpunt. Daar omheen is al het andere gegroepeerd. Het podium is zeer
sober gehouden, geen rijk beeld houwwerk aan de preekstoel leidt de gedachten af.
Waaiervormig spreiden de zitplaatsen zich. De strakke lijnen zijn ten einde toe
volgehouden, ook op de gaanderij, die het geheel omringt. Boven het podium prijkt het
orgel.
Ja zeker prijkt dat! Het front is geheel in stijl, geen Renaissancekrul of dwaze
tierlantijnen, maar een statig front van drie rijen orgelpijpen piramidaal geplaatst in
opstrevende lijn, prachtig gesloten in een ellipsvormige nis van keurig metselwerk.
Deze elliptische boogvorm zet zich ook aan het plavond voort. De bonte kleuren van het
blokwerk worden naar boven toe geleidelijk flauwer en van uit dit geheimzinnig duister
spreidt bij avond een fraaie, oud-Hollandse kroon een helder licht. Hoor op 4 September
1930 beiert voor het eerst de klok. De bronzen galm zweeft over de velden en roept de
gemeente samen voor een dankstond. Voor een overvolle kerk; de 1100 zitplaatsen zijn alle
bezet, houdt ds. Steen een jubel-leerrede over Psalm 145 vers 11 tot 16.
Dankbaarheid is de grondtoon van deze dienst en als uiting daarvan schenken 29 personen
een jubileumgift van bijna 2200 gulden! Het is alles zeer schoon en weldra trillen dan ook
de kleurige vensters van een daverende dankpsalm:
‘Ik zal met vreugde in 't Huis des Heeren gaan,
Om daar met lof Zijn grooten Naam te danken!
Jeruzalem, gij hoort die blijde klanken!
Elk hef met mij den lofdes Heeren aan!’
Dit zijn glorieuze dagen voor Andijk! Van een arm gehucht is het geworden tot een
welvarend, ja tot een
rijk dorp. De bloembollenteelt brengt een tevoren ongekende
welvaart. Het geld stroomt bij duizenden binnen.
De Andijkers blijven niet op hun volle instemming, met breed gebaar tekenen zij een royaal
bedrag op elke lijst die hen aangeboden wordt. Wel ja, die geeft wat hij heeft, is waard
dat hij leeft. Helaas, al te spoedig komt de val!