Kistemaker

Thuis » Boeken » Groei en Bloei van de geschiedenis van Andijk » Pagina 200-213

18. Emigratie

Een klein drama op zee

‘...die voor een nieuwe wereld vechten
en sterven, voor 't beloofde land...’

C.S. Adema van Scheltema
‘Zwerversverzen’


Emigreren is nu veel gemakkelijker dan vroeger. Wie vroeger, d.w.z. voor 1900 naar Amerika verhuisde, kon afscheid van zijn familie nemen, maar zag ze daarna nooit weer. Een enkeling, die wat extra dollars verdiend had, kwam op latere leeftijd nog eens op Vaderlandse bodem terug, maar dat was zeldzaam.

In het nummer van December 1989 schreef de heer J.P. Geus een interessant artikel over emigranten uit Westfriesland in de vorige eeuw. Byzonder trof mij een bericht:

‘1866 Cornelis Groen Nederlands Hervormd dagloner,
oud 39 jaar, met vrouw en acht kinderen, uit zucht
tot verbetering van bestaan, naar Noord Amerika.
Volgens ingekomen berigten zijn de man, de vrouw
en vier kinderen op zee aan de cholera overleden.

Verschrikkelijk! Aanleiding genoeg om naar meer gegevens te zoeken! In de Burgerlijke Stand en het Bevolkingsregister van Andijk was althans iets te vinden.
Cornelis Groen was op 12 Oktober 1816 te Andijk geboren als zoon van Reindert Groen (in 1825 venter, in 1830 en 1840 dagloner) en van Teetje Groen.
Reindert Groen had een groot gezin met negen kinderen, dus geen vetpot van 1 gulden per dag! Cornelis Groen trouwde op 31 Augustus 1845 te Andijk met Antje Hansen, geboren te Amsterdam 1825, dochter van Hendrik Hansen, dagloner en Wilhelmina Stam.
Cornelis en Antje kregen acht kinderen, die in 1866 resp. 20, 18, 16, 15, 11, 9, 5 en 2 jaar oud waren. ‘Zucht tot verbetering van bestaan’. Allicht! Dagloner, dat was een dagloon van zegge 1 gulden! Tekort om van te leven en teveel om dood te gaan. Wellicht zullen de jongens in de jaren voor 1866 wat mee verdiend hebben, maar dat was dan halfgeld van de ouderen, dus twee kwartjes per dag. Daarom naar Amerika.
Het vorige jaar, 1865, waren er nog vier gezinnen en een vrijgezel van Andijk naar Amerika vertrokken. Daarbij was ook Pieter Groen, maar zover ik kan nagaan, geen naaste familie van Cornelis. Hoe kwamen ze aan reisgeld voor 10 personen? Met vrouw en acht kinderen op reis.
Stel het U voor; steenarme dorpsmensen, die geen woord engels kenden en nog nooit een oceaan gezien hadden. In een volgepakte landverhuizersboot met vreemdelingen van allerlei nationaliteit en ras: Duitsers, Polen, joden,enz. Waarschijnlijk in het Kanaal al zeeziek en later op de oceaan besmet, met vele anderen, met cholera, een van de ergste volksziekten, met buikkrampen en diarree..... De vader, de moeder en vier kinderen op zee overleden en hun lijken in de oceaan begraven, ‘een, twee, drie in godsnaam’. Wat zal er van de overblijvende vier kinderen geworden zijn? Er is hier niets van te vinden. Mogelijk zijn ergens nog oude familiebrieven, die enig licht kunnen geven? ‘Emigreren is ontberen’, zei dominee Piet Prins in 1947. ‘Dat is dan nog daar aan toe, maar zo vreselijk als in dit geval van Kees Groen en Antje Hansen, zal toch wel zelden voorkomen.

Zo 'n sterk verlangen

Aafje Bakker heeft het druk. De schoonmaak is nagenoeg voorbij, ze is daarmee zo goed als klaar. Maar vandaag moet en zal het laatste kamertje nog een beurt hebben! Dit was vroeger moeders fores. (voorhuis, pronkkamer(tje)). Dat maakt herinneringen wakker! Ze vordert al mooi, de kasten zijn leeg en schoon gemaakt en Aafje is nu bezig de zaak weer op te stellen. Alles weer netjes op stapeltjes.... ziezo! Nog een beetje rommel opruimen, dan is ze klaar. Kijk, nog een oude schoenendoos, wat zou daar
in zitten? Allemaal oude brieven, moeder bewaarde ook alles! Ze vingert wat langs de brieven... Dat is al een hele ouwe, 1884 en uit Amerika nog wel. Toch even lezen. De brief is met potlood geschreven, maar nog vrij duidelijk.

Roseland, 11 October 1884.

Geliefde moeder, broeders en zusters,

Wij voelen ons door Gods goedheid redelijk wel en hopen van u hetzelfde. Wij hebben uw brieven al over lang ontvangen, maar hadden het te druk om u te schrijven. Wij wonen nu in ons eigen huis, dat is een blokhuis. Gerrit heeft het zelf gemaakt, maar Jan Stuit en Simon Groen hebben hem daarmee geholpen. Het huis heeft vier ramen en wij slapen op ledikanten, van boven niet bedekt. Wij hebben een goede kagchel, van boven met vier gaten en met een groote oven. Gerrit is naar het bosch om een wagon hout, hij moet hem haasten om voor de duisternis tehuis te komen. Wij wonen dicht bij een groote stad en wij zien dagelijksch de spoortrein voorbij ons snorren.
Onze dominee voldoet ons goed, hij preekt duidelijk en klaar in het Hollansch. Laatst hadden wij hier een evangelist, maar die was te licht. Wij kennen nog geen Engelsch, als wij in de store komen dan lagchen zij en wij ook. Die Engelschen hebben grote baarden en snorren onder de neus. Op de boot was een Engelschman, die wou mij kwaad doen, hij hield mij vast, maar ik schreeuwde luid en toen liet hij mij los. Wij hebben een varken geslacht van 200 lbs, komt gij niet eens bij ons eten? Ik heb somtijds zo een sterk verlangen, dan denk ik, nu is het tehuis zo, nu eten zij, nu gaan zij naar bed. Ik hoop dat ik u met een half jaar een klein portretje kan sturen, verstaat gij dit lieve moeder? Ik wil nu eindigen met de hoop in het hart u allen nog eens weder te mogen zien. Wees Gode bevolen. Groet allen die ons dierbaar zijn, ook dominee en juffrouw. Zijt hartelijk gegroet van die zich noemt uw liefhebbende dochter en zuster.

Dieuwertje Stam.

Godja, dat was peet Duuwtje, moeders oudste zuster. Nooit meer teruggekomen en nu allang dood en begraven in een vreemd land... Goeie ziel, je ogen zijn nu voorgoed dicht. ‘Somtijds zo een sterk verlangen’ Niet elk verlangen wordt vervuld. Aafje Bakker ruimt de boel wat op, de brieven op een net stapeltje en dan weer in de schoenendoos. Maar weer op de plank tot volgend jaar. Die schoonmaak ook!

Enkele weken later. ‘Moeder, wij gaan naar Canada’. Aafje Bakker schrikt er niet eens van. Je voelt het gewoon aankomen. Het is net een epidemie, rooie hond of zoiets, de een steekt de ander aan. ‘Emigratiekoorts’ noemen ze dat. Wat mankeert die mensen? Hebben ze het niet goed in dit land? Waarom dan ver weg naar een vreemd land, twee stappen achteruit om een stap vooruit te komen? Ze heeft het altijd van zich afgeschoven. Maar nu het haar eigen dochter is, die het zegt, wordt ze toch wel wat hardhandig met de neus op de feiten gedrukt. ‘Je doet maar’, zegt ze, want ze weet dat tegenhouden toch niet helpt: de jeugd ziet gouden bergen in het verschiet.
Het gaat door. Piet Donker en Maartje zijn vast besloten. Canada is het land van de toekomst, van de vrijheid! Hier ligt immers alles aan banden, je mag niks zonder vergunning zus of vergunning zo! Na een paar dagen zit de hele uitzet van Piet en Maartje in de kist. Een grofhouten kist met kapitale zwarte letters:

S.S. VEENDAM
To Mr. P. Donker
c/o Mr. R. Walker
STONEY CREEK
ONT. CANADA

Aafje Bakker kent 't adres nu wel uit het hoofd. Ze heeft er lang genoeg naar moeten kijken, want de kist staat buiten op het erf. Dat kan nu, met dit mooie weer.
Op een vroege morgen wordt de kist opgeladen. Jaap Hartog en zijn zonen zullen de vracht naar Rotterdam brengen. ‘Verhuizingen naar alle plaatsen, speciaal emigratievervoer’ staat er op de zeilen van zijn auto. De kist moet met man en macht op de auto gehesen worden, een kraan of heftruck hebben ze niet. Maar Hartog is immers specialist in dit vak! Na wat wrikken en kantelen, komt de kist toch op de auto terecht. Dat gaat naar Rotterdam toe, zoete lieve Gerritje!

Aafje Bakker ziet het gelaten aan. Ze heeft nu wel lang genoeg naar die zwarte letters gekeken, P. Donker CANADA, wat ze zoeken in zo 'n vreemd land? Het zwaarste komt nog.

Op een Meimorgen komen Piet Donker en Maartje in hun Zondagse pronk, of het een feestje is! Ze zullen per auto naar Rotterdam. Vader en moeder Bakker gaan mee, dit k a n immers een afscheid voor het leven betekenen.
Wat kan er allemaal gebeuren, in dat verre vreemde land? In Rotterdam mogen ze de boot bekijken, 't Valt Aafje niet tegen: meer luxe dan thuis en alles vrij schoon. Je hoorde vroeger wel wat anders over landverhuizersboten! Derde klas was nog wat, maar vierde klas: als varkens in een hok! Het uur van vertrek nadert. Alleen de passagiers mogen aan boord blijven, alle anderen moeten weer aan de wal.
Nou, dag moeder, dag vader, we hopen elkaar nog eens weer te zien, God weet wanneer’. Nog een paar innige zoenen, dan komt het eind. Aafje Bakker wil zich flink tonen, maar toch moet er een lastige traan weggepinkt worden...... Als ze weer aan de wal staan, wordt het druk wuiven en armzwaaien. Zo 'n emigrantenboot is meestal vol en het is zelfs moelijk om Piet en Maartje te vinden tussen al die wuivende mensen op de boot. De ‘Veendam’ wordt de Waterweg uitgesleept. De contouren vervagen langzaam. Tenslotte vaart daar maar een klein schip naar de grote zee.

Er komen brieven. Opgewekte brieven, 't valt allemaal mee. Ze hebben een huis, wel wat oud en niet zo best in de verf, maar ja, dat kan later beter. Piet heeft een job en het werk bevalt hem goed. Alleen de taal is wat moeilijk, ze dachten, dat ze met de lessen van meester Dijkman de taal al onder de knie hadden, maar in de praktijk valt dat nog niet mee. Verder gaat het prima!

Aafje Bakker gelooft het maar half. Als 't maar waar is, wat zullen ze verbloemen, wegmoffelen wat de ouwelui niet hoeven te weten? Het kan later beter, ja, ja, ‘the rising hope’ stond er op de pruimtabak van van Nelle!

Als Aafje Bakker jarig is, kijt ze uit naar de post. Er is nog niets van Maartje gekomen, ze weet de datum toch wel? Het kan nog, ze hebben daar in Canada wel meer wat met die poststrike.... 's Avonds rinkelt de telefoon. Aafje Bakker neemt de hoorn op. Een vreemde stem, zo te horen van een jong meisje: ‘hier is telefoon voor u uit Canada, u wordt gebeld’. 't Duurt vrij lang eer er voor de tweede maal gebeld wordt. Aafje Bakker wordt er nerveus van, de hoorn beeft haast in haar hand als ze die opgenomen heeft. ‘Hallo, hallo, roept ze onnodig luid... Dan is daar de stem van Maartje, duidelijk en klaar, alsof ze hier bij moeder in de kamer is.
‘Moeder’, ze hikt wat, ‘hoe gaat het? Wat mooi he, dat we zomaar met elkaar kunnen praten. Van harte gefeliciteerd moeder en vader ook. Nog vele jaren hopen we. Het gaat ons hier goed, we wennen al aardig, maar het is toch allemaal anders als thuis. Moeder, ik heb soms zo 'n verlangst om jullie weer te zien, misschien komt dat nog wel eens een keer. Dag lieve moeder..’ ‘Dag, Maartje’, zegt Aafje Bakker, ‘doe Piet de groeten’. Meer kan ze haast niet zeggen, want de emotie heeft haar te pakken...

Als ze weer rustig is kan ze weer beter nadenken. Alles goed met Maartje, gelukkig, maar ‘soms zo 'n verlangst’. Dat is net als in die oude brief van peet Duuwtje: ‘somtijds zo een sterk verlangen’. Goeie peet Duuw, ze is allang met haar verlangen begraven. Nooit heeft ze haar moeder weerge- zien, nooit meer haar stem kunnen horen.

Toch maar gelukkig, dat er nu telefoon is!

 

‘Wij zoeken een betere stee...’

Wat is des Christens vaderland?
Is 't Engeland? Is 't Frankenland?
Is 't waar de Rijn of Donau vloeit,
Het koren golft, de wijnstok bloeit?

Zo zongen we vroeger op school en wel uit volle borst, want het was een mooi lied! Het voerde ons in gedachten mee naar verre en vreemde landen, het gaf klank en kleur! Het lied zocht ‘des Christens vaderland’ nog ver achter de Donau:

Is 't Afrika? Australie?
Is 't waar de Mississippi vloei?

Maar onveranderd was telkens het refrein:

O, neen, o neen, o neen, o neen!
Naar beter land roept God mij heen.

Het lied is vergeten...

De ‘grote trek’ naar Canada bracht het ons weer in gedachten. Naar beter land... ‘Wij hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende’.
Ligt hier de diepere oorzaak van de zucht naar emigratie, die een deel van ons volk tegenwoordig bevangen heeft? Is dit de reden, waarom juist het gereformeerde deel van de bevolking naar verandering zoekt? Of... is het de algemene menselijke trek naar lotsverbetering? Emigratie is geen zaak van vandaag of gister. Volksverhuizingen zijn er door alle eeuwen heen geweest en in vaak heel wat heviger vorm dan de emigratie naar Canada of Transvaal van tegenwoordig.

Oorlogen en natuurrampen waren daar niet vreemd aan. Tartaren, Kelten, Hunnen, Oost- en Westgothen en nog vele volkeren meer, zijn van land naar land getrokken. Honderd jaar voor Christus kwamen de Batavieren in een holle boomstam de rivier afdrijven, althans volgens ons jaartallenboekje.
In de elfde eeuw trokken Hollandse boeren naar het land aan de Elbe en de Weser: ‘Naer Oestland so willen wi varen end’ soecken een betere stee...’ In de ‘Gouden Eeuw’ trokken Hollanders naar Amerika en stichtten er Nieuw-Amsterdam, het latere New-York. En... om maar bij Canada te blijven: de eerste kolonisten in Canada waren afkomstig uit Frankrijk. Het Katholieke Frankrijk uit de 17e en 18e eeuw, met zijn grote tegenstellingen: rijke kloosters en arme boeren. Waar de koningen uit het huis Capet met hun maitressen, het door de arme boeren met zoveel moeite bijeengekrabbelde belastinggeld in weelderige banketten verbrasten! We hebben eens gesnuffeld naar de sporen van emigratie van Andijk naar Amerika in de vorige eeuw. De voornaamste bron was daarbij het ‘Lidmatenboek van de Gereformeerde Kerk te Andijk’, verder hebben wij het van ‘horen zeggen’. We weten niet of er ook Andijkers zijn meegetrokken met de domine's Scholte en van Raalte, die in 1846 met vele volgelingen naar de nieuwe wereld trokken, van Raalte naar de bossen en Scholte naar het open veld, waar hij zijn Pella stichtte. Wie van de enorme moeilijkheden van deze eerste kolonisten meer wil weten, leze het boek ‘Landverhuizers’ door P.J. Risseuw, vooral het 2e deel: De Huilende Wildernis’.

Van emigratie vinden we in de Kerkeboeken voor 1850 geen spoor...
Jan Kalmijn is de eerste die naar Amerika vertrekt.
Hij is dan al een zestiger, want hij is in 1789 te Borsele geboren. Hij kwam te Andijk als onderduiker, gevlucht voor de gehate conscriptie van Napoleon. Hij is vurig van geest, hij had een belangrijk aandeel in de afscheiding te Andijk... Hier is hij ook getrouwd en nu, 1850, gaat hij naar Amerika. (Zie over deze Jan Kalmijn, alias Piet Veen ‘Vrije Westfriezen’ door C. Sluys Gz. 2e deel.) Vijf jaar later gaat de tweede: Luytje Mars. Hij is in 1822 te Opperdoes geboren en werkt als boerenknecht te Twisk. Maar hij kerkt te Andijk bij de Afgescheidenen, want hij is nogal ‘zwaar op de hand’. Hij oefent met anderen en leest hen voor uit oude schrijvers: Brakel, Comrie, Smytegelt.
Op Ds. Scholte heeft hij het niet begrepen: die zit Zaterdagsnachts met z'n vrouw in het peerdespul en 's Zondags daarna staat hij weer op de kansel... Nee, voor zoiets moet je bij Luytje Mars niet wezen.

Het duurt tien jaar, voor er weer aan emigratie gedacht wordt. Maar dan is het ook hevig: vijf gezinnen trekken tegelijk weg met in totaal 32 zielen! Daar is ten eerste de zoon van Jan Kalmijn voornoemd: Jacob Kalmijn en zijn tweede vrouw, Hermina Aarnout, ‘Arremina’ op z'n Henkuzens. Het is voor haar een hele onderneming, want zij is nu moeder van zes kinderen uit het eerste huwelijk van Jacob Kalmijn met Aaltje Leen... Dan is daar Pieter Groen met zijn vrouw Jantje Langenberg en hun 3 kinderen. Jan Kalmijn was vroeger ondergedoken bij Willem Groen, Pieters vader en dus zullen de brieven van Kalmijn wel niet vreemd zijn aan dit massale vertrek.
Drie van de emigranten zijn zwagers van elkaar: Pieter Groen met Jantje Langenberg, Gerrit Kooyman met Willemtje Langenberg met zes kinderen en Jan Koppedrayer met Neeltje Langenberg met vijf kinderen. Op dezelfde dag gaan ook Dirk Zwagerman met Geertje Tinkelenberg en hun twee kinderen.
Het is een hele sensatie: zo'n uittocht van 32 mensen uit zo'n klein dorp, tien volwassenen en 22 kinderen! Een datum om te onthouden: 27 April 1865.

De bui is over. Vier jaar later gaan er nog een paar, familie van de vorigen: Dirk Tinkelenberg en zijn vrouw Teunisje Verwey met 3 kinderen. Ze gaan in April 1869 en kort voor de reis is er nog een kind van hen overleden. Tegelijk met hen gaat ook Gerrit Zwagerman. In Sept. 1883 vertrekt Trijntje Ellerbroek. Dat zijn maar enkelingen. De grote trek komt in 1888, als er in totaal wel 60 personen naar Amerika verhuizen! Waarom? Ach ja, waarom? Zullen we er wel ooit achter komen, welke de motieven zijn, die de mensen zo hevig tot emigratie dringen? Is het economische depressie? Is het oorlogsdreiging? Is het zucht naar avontuur? ‘Zie ook een klein vuur, dat een grote hoop hout aansteekt...’ In '88 gaan Pieter Prins Dz. met zijn vrouw Dieuwertje Kuiper en hun vier kinderen. Dan gaat ook Jacob Baas, weduwnaar van Maartje Visser, met zijn dochter Antje, geboren 1874. Zij gaan naar Orange City en Pieter Prins naar Roseland. Op dezelfde dag, 26 maart 1888, vertrekken ook Pieter Sluis Pz., zijn vrouw Neeltje Brouwer en hun pleegkind, (‘thuishaaldertje’ zeggen ze hier), Dieuwertje Groot.
Pieter Sluis is een figuur van betekenis in de kleine Andijker samenleving.
Hij is de oprichter en sinds jaren de voorzitter van ‘akkerbouw’ en een sterk stuwende kracht. De Sluizen zijn niet zo min: zijn broer Nanne Sluis stichtte met Nanne Groot de Firma Sluis en Groot in '67... Het geeft dan ook een hele opschudding als bekend wordt dat Pieter Sluis naar Amerika gaat. Maar de nasleep is nog groter, want een hele familie Brouwer gaat mee: Jan Brouwer, weduwnaar van Grietje Kooiman Pd., Marijtje Brouwer en haar man Cornelis Visser, Trijntje Brouwer gehuwd met Klaas Groot en Antje Brouwer met haar man Simon Prins. Alleen Crelis Brouwer blijft achter, omdat zijn vrouw Geertje Hondius absoluut niet mee wil! Al deze Brouwers zijn kinderen van Peter Brouwer, die reeds voor '88 overleden is en van Hiltje Blokker.

Een kordaat wijf, deze Hil Blokker, want als ze dan allemaal gaan, dan gaat zij ook! Ze is nu 72, want ze is in 1816 geboren, maar dat geeft niet: ze is nog niet te oud om over de grote plas te gaan! Ze droeg het juk reeds in haar jeugd, want haar vader overleed toen zij nog geen 13 was en haar moeder bleef met elf kinderen achter! Zij was het oudste meisje thuis, dus leerde ze al vroeg aanpakken... Zulk slag van volk kan Amerika best gebruiken! Nog enkele jaren druppelt de emigratiestroom na. In 1889 vertrekt Grietje Brouwer Cd., weduwe van Jacob Baas met 2 kinderen, Antje en Grietje Jacoba, verhuist zij naar Orange City en trouwt daar met Jan Brouwer Pietersz. voornoemd.

17 Maart 1890 staan er weer nieuwe emigranten klaar om de tocht naar ‘het rozenland’ te wagen. Het zijn de familie's Spoelstra en Jongejeugd. Grietje Baas Jnd., weduwe van Simon Jongejeugd gaat met haar 16-jarige zoon Jan, tegelijk met Jan Spoelstra en Antje Jongejeugd. Cornelis Spoelstra (niet te verwarren met den Doolaard) gaat ook mee, evenals Cornelis Jongejeugd. Een jaar later gaat ook Dirk Jongejeugd, weduwnaar van Jantje Sluys Wd.
Dan mindert de stroom. De vooruitzichten worden voor Andijk, zo tegen het einde van de 19e eeuw, wat gunstiger. Met aardappel- en uienteelt is ook hier nog wel brood te verdienen... ‘en as je hier brood hewwe, heijje niet nei Amerika te gaan om keis!’ In November 1892 gaat Simon Zwier naar San Louisvalley, Colorado en het volgende jaar vertrekken ook Pieter Zwier en zijn vrouw Neeltje Zwier op 25 Maart.

Meer gegevens hebben we van voor 1900 niet. Onze lijst is niet volledig dat willen we graag erkennen. Niet alle bovengenoemden waren lid van de Gereformeerde kerk. De Brouwers bijv. kerkten bij ‘Schaafsma’ op de Breedstraat te Enkhuizen. Daardoor kunnen ons sommige namen nog ontgaan zijn.

Hoe vonden de emigranten Amerika? Viel het mee, of... viel het tegen? We weten er weinig van. Alleen een enkele brief, geschreven door Hermina Aarnout, de vrouw van Jacob Kalmijn bovengenoemd, die we voor de curiositeit hier (gedeeltelijk) laten volgen. Het is een brief zonder datum, punten of komma's; de interpunctie hebben we dus maar naar goeddunken geplaatst. De brief moet kort na hun aankomst in Amerika geschreven zijn, waarschijnlijk dus in de winter van 1865.

Geliefde moeder, broeder en zusters, heil en vrede.

Nu geliefde, ik zal eindelijk de pen weer eens opnemen.
Wij hebben u brieven al over lang ontvangen en daaruit begrepen tot onzer blijdschap dat gij alle welvarend zijt, ook dominee en de gemeente. Ik ben blij dat moeder niet meer zo erg bedroefd is over ons weggaan. Wat ons aangaat, wij zijn alle gezond en hopen, dat gij deze in welstand mag ontvangen. Nu ik weet niet waar te beginnen en waar te eindigen. Ik kon er wel een boek van opmaken, maar we hebben geen van allen tijd, anders hadden wij wel eerder geschreven. Wij wilden het u alles zo gaarne mede- delen net zoals het hier is. Ach, dat wij elkander nog eens mochten ontmoeten! Ik heb soms zo een sterk verlangen, dat ik wel heenlopen zou. Dan denk ik: nu is het tehuis zo, nu eten zij, nu gaan ze te bed. Als wij des morgens om 5 uur opstaan, dan is het bij u 12 uur op de middag.

Wij wonen nu in ons eigen huis. Een blokhuis, het is 20 voet lang en 10 voet breed, dat is in Amerika een groot huis. Mijn man heeft het zelf gemaakt, doch G. Kooyman en P. Groen hebben hem op de beurt er aan geholpen. Het huis staat op het land, een half uur van Akkerly, een nieuwe stad. Wij zien dagelijks de spoorwagen bij ons voorbij snorren. (Hoorn-Enkhuizen pas in 1885!) In het huis zijn vier ramen. Wij slapen op ledikanten van boven niet bedekt. (Andijk bedsteden!) Wij hebben een grote oven. Wij stoken met hout uit het bos. Mijn man heeft vandaag een wagen vol gehaald, het was duister eer hij tehuis kwam. Ik was al onrustig, dat kunt ge denken! Wij hebben twee bruine paarden en een wagen. Ook 1 grote zwarte hond, 2 zwarte katten, 2 koeien. Ik heb een kleine blauwe karn, dus maken we ook zelf boter. Wordt ge nog niet verliefd om bij ons te komen? Wij gaan Zondags om 8 uur met ons allen op de wagen te kerk, dan zijn wij om tien uur in de kerk. Dan horen wij een preek lezen, soms is er ook een leraar. Laatst hebben we een dominee Liesvelt gehad, dat was een vlugge man. Die heeft in alles veel van dominee Groeneveld, ook zo eigen als hij in huis komt. Hij kon dominee Steketee goed. 5 weken geleden een dominee Swars (Zwarts of Schwarz?) De twee laatste Zondagen een student die horen wij ook met veel genoegen.
Dan is er veel volk, meest Oost-Vriezen, waaruit de gemeente bestaat. Het zijn allen goede mensen, doch ik vrees dat er maar een enkele met genade bij is. Doch de ouderlingen durf ik niet anders van denken of die zijn bekeerd. De student predikte over de zaadzayer.

Verleden week: Zijt heilig, want ik ben heilig. Met Kersttijd krijgen we een student met name Jan Havens. Die krijgen wij aanstaande voorjaar als leraar. Het is een jonge man, hij is nog op de studie. Hij preekt Hollands, die andere preken ook wel Duits, doch dat kunnen wij ook verstaan. Doch wij kunnen onze Duitse en onze Engelse Bijbel nog niet lezen. Het is lastig dat we geen Engels kennen, dan raden wij er maar wat naar, dan lachen zij en wij er bij. De Engelsen hebben allen grote zwarte baarden en snorren onder de neus. Er was op onze reis een Engelsman, die had een baard van een half el lang. Die hield mij vast en wou mij kwaad doen. Ik schreeuwde hard... toen liet hij mij los...

Wij hebben een zwijn gekocht, nog geen 200 pond voor 13 dollars het is lekker. Hier zijn geen wilde zwijnen, maar men vindt ze hier ook niet bij de deur. Kalmijn is na bos voort alle dagen...., want er moet een hek om het land. Het is hier van de winter erg koud geweest. Hier zijn ook enkele wolven, daar is ons laatst een gevolgd, die was stout, die durfde dicht bij ons te komen. Wij zaten op de wagen. Hier zijn bij zomer vele slangen. Hier zijn ook 2 huisgezinnen gekomen van Terschelg. De ene heeft beurtschipper geweest van Terschelg op Amsterdam. De een heet Schaap, de andere Kooiman. Dat zijn onze buren, zij wonen tussen ons en P. Groen in...

Nu moeder schrijf spoedig! Als Heere het wil kan ik u over een half jaar een klein portretje sturen, verstaat gij dit? Dag lieve moeder, ik wens u des Heeren zegen! Dag zusters, dag broeder, zijt hartelijk van ons gegroet en van onze kinderen. Dag moeder, vaartwel! Uwe liefhebbende kinderen

J. Kalmijn, H. Aarnout.

Tot zover deze brief. Het was maar een ongeletterde vouw, die dit schreef, maar... hier klopt een warm hart! Ik heb soms zo een sterk verlangen. En dat kleine portretje... hoe goed zal haar moeder dit begrepen hebben! Zo was Amerika in 1865... En toch... zouden de emigranten van anno 1948 niet een groot deel van deze brief woordelijk kunnen overschrijven? Ter vergelijking een klein stukje uit een brief van Make Sluys, 17 Juli 1947:

We hebben helemaal geen storm gehad, soms regen of waaierig, maar we zijn toch zeeziek geweest en nogal erg van de pokken, die streepjes die de dokter er in maakte. De boot op zichzelf was niet vies, maar ze maakten hem zo vies. Er was ook een neger op de boot, die had zo'n hoge stem en al lachte hij dan klonk dat zo raar en ik was ziek, geen zeeziek gelukkig, maar ik was het de vorige dag geweest en ik had zo'n hoofdpijn en toen vroeg hij zomaar aan mij of ik nog chocola lustte, toen zei ik natuurlijk niet van nee...
We hebben zelf een huis, van buiten is het rood en om de ramen heen is het wit en van binnen 3 slaapkamers, een keuken, een kamer en een afdak...

De historie herhaalt zich, altijd en altijd weer.

 

Uutfenhusers

Indertijd had ik een klein huisje verhuurd aan een oud Fries echtpaar, of liever gezegd, aan Beppe. Want Beppe was nogal wat mans! Ze werd met veertien jaar al de boer opgestuurd als derde meid en toen ze later vierennegentig was, werkte ze nog; tachtig jaar aaneen.
Ik kwam er elke week ‘te opvragen’ en om de huur. Op een keer stond Beppe boven op de tafel de ruiten te zemen. Ik zei: ‘wat is er nou?’ ‘Ja, sje, wij krijge uutfenhusers, Pietsje en die’. Ik vroeg ‘uit Venhuizen?’, ‘Ah, jong-nee, jimme sizze worskippers’. (warskippers waren in de oude tijd polder- of bannebestuurders, die soms overnachtten als ze in een ander dorp waren). Pietsje was haar dochter en ‘die’ was de verdere aanhang. Pietsje-en die kwamen uit Friesland, ze waren dus ‘uit van huis’.

Emigranten zijn ook zulke ‘uit-van-huizers’, ze blijven alleen wat langer logeren. Ze hebben goed en bloed verlaten voor een onzekere toekomst. Vooral honderd jaar geleden was dat zo. Van de emigratie na de tweede wereldoorlog is veel bekend, maar van hen die honderd jaar terug emigreerden niet veel. Dus leek het mij goed, iets over die oudste emigranten te vertellen. Zij trokken allen naar Noord-Amerika, want emigratie naar Canada kwam veel later.

De eerste emigratiegolf te Andijk was op 27 April 1865. Toen vertrokken er tegelijk z e v e n gezinnen met 22 kinderen en twee ongehuwden.
Wat de oorzaak van deze explosie was, weet ik niet, maar het was voor Andijk een hele opschudding! Een dorp van plm. 2000 inwoners raakte een deel van haar bevolking kwijt.

Een van die emigranten was JACOB KALMIJN. Hij was een zoon van Jan Willem Kalmijn en Elsje Groot. Jan Willem was op 22 Juli 1788 te Borsele in Zeeland geboren en voor de conscriptie van Napoleon in Holland ondergedoken. Te Andijk leefde hij onder de schuilnaam Piet Veen. Hij overleed te Andijk in 1863. De zoon Jacob Kalmijn trouwde te Andijk met Aaltje Leen, waarbij hij zes kinderen kreeg. Vijf ervan werden te Andijk gereformeerd gedoopt op een-en-dezelfde dag, 8 Maart 1857. Aaltje Leen overleed in de kraam van haar zesde kind. Jacob hertrouwde in 1865 te Enkhuizen met Hermina Aarnout. In 1865, dus twee jaar na de dood van zijn vader, emigreerden zij met de zes kinderen naar het door Ds. Scholte gestichte Pelle in Noord-Amerika.

Tegelijk met hen emigreerde ook LUYTJE MARS, een boerenarbeider te Opperdoes, die bij de gereformeerden te Andijk kerkte.

De derde emigrant was JAN KOPPEDRAAIER met vijf kinderen. Hij was weduwnaar van Neeltje Langenberg, die in Februari 1857 was overleden.

De vierde was GERRIT KOOYMAN, gehuwd met Willemtje Langenberg, met zes kinderen.

De vijfde was PIETER GROEN, gehuwd met Jantje Langenberg, met drie kinderen.

De zesde was MAARTJE KOPPEDRAAIER, die op 16 April 1865 gereformeerde belijdenis gedaan had, waarschijnlijk een zuster van Jan Koppedraaier voornoemd.

De zevende was DIRK ZWAGERMAN, gehuwd met Geertje Tinkelenberg, met twee kinderen.

Op 4 April 1869, dus vier jaar later, emigreerde GERRIT ZWAGERMAN, waarschijnlijk een broer van Dirk Zwagerman voornoemd.

Op diezelfde datum gingen ook DIRK TINKELENBERG, gehuwd met Teunisje Verwey met drie kinderen

In de 70er jaren, na de Frans-Duitse oorlog van 1870, stopte de emigratie. Dat heette toen ’de gouden eeuw’ en de toestand was blijkbaar zoveel verbeterd, dat emigratie niet meer zo nodig was.

In September 1883 emigreerde nog TRIJNTJE ELLERBROEK, weduwe van Jan Schouw, die te Enkhuizen overleden was.

Op 26 Maart 1888 volgde er een nieuwe golf: toen vertrokken van Andijk zes gezinnen, een weduwnaar en een weduwe met in totaal vijftien kinderen.

De eerste was JACOB BAAS Jacobsz., gehuwd met Maartje Visser, met twee kinderen (drie kinderen waren reeds eerder overleden). Jacob Baas vertrok naar Orange City.

De tweede was PIETER SLUIS, gehuwd met Neeltje Brouwer met hun pleegkind (‘thuishaalderke’) Dieuwertje Groot. Hij was hier voorzitter van Akkerbouw en een broer van Nanne Sluis Pz. ‘een-arm’, die medeoprichter was van Sluis & Groot. Pieter Sluis trok naar Roseland.

De derde was PIETER PRINS, gehuwd met Dieuwertje Kuiper, met vier kinderen, ook naar Roseland.

Bovengenoemde emigranten behoorden tot de gereformeerde kerk. De nu volgende zwagers Brouwer waren iets zwaarder op de hand: gemeente onder het kruis, gereformeerde gemeente, o.d.

De vierde was CORNELIS VISSER, alias Kees Hielkes, gehuwd met Maartje Brouwer, met een dochter.

De vijfde was KLAAS GROOT, gehuwd met Trijntje Brouwer, met zes kinderen.

De zesde was JAN BROUWER, weduwnaar van Grietje Kooiman Pd. die in de kraam overleden was op 8 Juni 1885, waarbij hij reeds tien kinderen had, plus een levenloos. Hij vertrok met twee kinderen naar Amerika.

Al deze Brouwers waren kinderen van Pieter Brouwer Jansz. en Hiltje Blokker Hendriksd., die op 6 Maart 1888 met de groep landverhuizers meeging naar Amerika. Zij was toen weduwe en drie-en-zeventig jaar ‘jong’. Wat een moed! Bedenk eens, wat emigreren in die tijd betekende: een lange bootreis, met zeeziekte en wat dies meer zij en aankomst in een vreemd land met een vreemde taal. Want al deze mensen kenden vrijwel geen woord Engels!

In de volgende jaren 1889, 1890, 1892, 1893 en later, zijn er ook nog Andijkers geemigreerd, maar ik zal het niet te lang maken. Die landverhuizers kwamen vaak terecht bij familie, die eerder geemigreerd was. Dat was vooral in de eerste jaren een grote steun!

Ik laat het hierbij, maar het leek mij aardig om dit te schrijven, omdat het van honderd jaar terug en ouder is.

 

Een skip van Baileg

De uitdrukking stamt nog uit ‘de goeie tijd’. Veel Westfriese boeren hadden toen deel in een schip. Soms was dat 1/8, 1/16, 1/32, 1/64, zelfs soms een nog kleiner deel! Keerde de schipper met rijke lading terug, dan was er zoete winst, maar was hij ‘gebleven met schip en goet’, dan werd het een ‘schip van bijleg’. De uitdrukking werd ook op een andere manier toegepast. Niet alleen met scheepvaart werd geld geld gewonnen of verloren. Ook de ontginning van nieuwe polders was riskant. Ongeveer honderd jaar geleden hebben verscheiden Westfriese boeren dat ook ervaren. De landbouw breidde zich toen in Westfriesland uit maar ook de gezinnen. Voorheen was bijna alles veeteelt. Met meer mensen op dezelfde grond wordt het dan kiezen of delen: de bedrijven kleiner maken of emigreren. Nu was emigratie naar Amerika nog niet zo in trek, ook vanwege het grote risico. Dat was een noodsprong! Daarom richtte men de blik op het binnenland, waar ook nog mogelijkheden waren. Hier en daar werd nog nieuw land ingepolderd. De grote Haarlemmermeer was in 1855 al droog, verkaveld en verdeeld. Een enkeling was daarheen getrokken. Maar in ‘de ronde venen’ bij Weesp was nog wel plaats.

In 1865 waren daarvoor reeds plannen gemaakt en in kaart gebracht. In 1870 werd er met het werk begonnen, in 1874 was de polder verkaveld en in 1876 werden de eerste stukken uitgegeven. ‘Verkaveling’ is nu een helder begrip. Veel Westfriezen trokken toen naar de ronde venen. Uiteraard weten we natuurlijk het meeste over de Andijkers. Een duik in het bevolkingsregister leverde veel namen en datums op. De ruimte ontbreekt ons om allen te noemen, maar uit de bevolkingsregisters blijkt, dat de Andijkers er vroeg bij waren.
1877 en 1878 waren de voornaamste emigratiejaren, later druppelde het ook nog wat na, maar toen was de meeste grond ook wel verpacht. Het zal toendertijd wel een hele opschudding gegeven hebben: zoveel gezinnen opeens weg. In 1877 negen en in 1878 zes!
Hier zijn de namen en de data:

1-6-1877 Pieter Groot Nz. en Geertje Sluys Jbd. naar Vreeland.
1-6-1877 Cornelis Groot en Pietertje Sluys Jbd. naar Vreeland.
(Zij waren broers en zwagers, zusters en schoonzusters).
30-3-1877 Neeltje Rol (trouwde later Teunis van den Braber, wedn.) naar
Mijdrecht.
25-3-1877 Nanne Dol, verwer en Trijntje Helmsing naar Mijdrecht.
8-4-1877 Dirk Pik en Grietje Groot naar Baambrugge.
9-4-1877 Jan Krul Pz. en Trijntje Koolhaas naar Weespercarspel.
28-4-1877 Cornelis Koolhaas, timmerman en IJtje Dijkman naar Weespercarspel.
28-4-1877
3-5-1877
Jan Koolhaas Cz. en Trijntje Groot Sd. naar Weespercarspel.
Gerrit Mantel Kz. en Maartje Koolhaas naar Mijdrecht.
(1886 naar Sioux, U.S.A.)
1878
1878
26-1-1878
26-1-1878
26-1-1878
30-1-1878
27-2-1880
27-2-1880
21-2-1881
10-3-1882
Pieter Kooiman Pz. en Trijntje Groot Jbd. naar Nigtevecht.
Cornelis Buisman en Geertje Singer Wd. naar Nigtevecht.
Dirk Groot Cz. en Aafje Groot Ds. naar Weespercarspel.
Pieter Brouwer Cz. en Maartje Groot Sd. naar Weespercarspel.
Willem Groot Jbz. en Reinoutje Groot Jbd. naar Baambrugge.
Teunis Krul en Dochter Grietje naar Mijdrecht.
Jan Boeyer en Jeske Bijl naar Mijdrecht.
Jan Bijl en Maartje de Vries naar Mijdrecht.
Willem Kort en Neeltje Dol naar Weesp.
Cornelis Groot en Dieuwertje de Boer naar Weespercarspel.

In latere jaren zijn er nog enkele vertrokken, meest arbeiders, maar toen was het al fout. De ronde venen was een mislukking. Dat was feitelijk de schuld van de ontginners, niet van de pachtboeren.

Om maar zo gauw zoveel mogelijk land te winnen, waren er grove fouten gemaakt. Zo was de dijk gewoon op het veen gelegd, zonder dit eerst uit te baggeren. Daardoor was de dijk lek en hadden de boeren veel last van kwelwater en drassige grond. Bovendien was de waterberging veel te klein, de sloten te smal en te ondiep. En ook was de bemaling onvoldoende. Pas in 1883 werd dit verbeterd, maar toen waren er al pachters weggetrokken.
Tussen 1870 en 1884 trokken 38 landbouwers "Groot-Mijdrecht" binnen, in 1890 waren er nog 15 over! Ook de Andijkers waren voor 1890 weer op het oude nest teruggekeerd, behoudens een enkele. Gerrit Mantel trok naar Amerika en Dirk Groot naar Zuid-Afrika. Van de 63 Westfriese gezinnen waren er in 1890 nog 22 over, 11 landarbeiders keerden terug naar West-Friesland. In 1890 werden veel boerderijen bij executie verkocht, maar brachten bijna niets op, ook vanwege de achterstallige lasten. In 1895 werd een boederij van 35 HA. verkocht voor 2 guldens, een andere van 30 HA. voor zegge 1 gulden en een boerderij van 80 HA. was onverkoopbaar! In 1892 was de hele ‘onderneming’ in staat van ‘onvermogen’. ‘Het is niet te verwonderen, dat deze episode nog steeds met een zekere huivering bij velen herdacht wordt’, schreef Ir. C. Koeman in ‘Westfriese families’ van januari 1964. Inderdaad een ‘skip van baileg’!
Wie over ‘de ronde venen’ meer wil weten, leze het proefschrift van Dr. F.H. de Bruyne dat in 1939 uitgegeven is.

 

Afscheid

17 Juni 1947.
Vijf uur in de morgen. We zijn wat vroeger wakker dan gewoonlijk, want deze morgen zullen de ‘Canadezen’ vertrekken. Zes gezinnen, in totaal meer dan dertig personen. Om zes uur zullen ze starten, vanaf de kerk.
Het is een prachtige morgen. De zon is er al heel vroeg bij, want het is omtrent de langste dag van het jaar. Het vroege licht legt warme tinten over de velden, over het groene aardappelloof en het bruine loof van de tulpen. Donker bomengroen plekt daartussen: de fruitteelt neemt toe in dit gewest... Zilverig schittert het licht in de sloot, waarvan we uit het open raam maar een klein stukje kunnen zien. Het uitzicht is bijzonder ruim deze morgen, je zou geen prachtiger weer kunnen wenschen! Ergens loeit een tochtige koe en uit de boomen roept een koekkoek zijn heldere roep ‘koekkoek’, tot hij met een schril gekras wegdwarrelt naar een andere tuin.

In het Kleingouw wiegelt een schuit, de roode randen strepen fel langs het zwarte boord, de schuit is hoog geladen met nieuwe tulpenbakken en de man aan het roer prikt haar langzaam voort. De koe loeit opnieuw naar een paar kinderen op de weg. Het geluid sterft neurend uit. Het ademt alles een weldadige rust en vrede, het is goed wonen, waarom trekken die menschen dan weg naar dat vreemde land? Welke wondere macht dwingt hen dit vredig oord te verlaten en een nieuwe woonstee te zoeken in een ander werelddeel? Hebben ze het hier zoo slecht? Is het honger of armoede die hen achtervolgt? Heelemaal niet! Ze hebben het hier zelfs goed, een goed stuk brood, allerlei comfort, (dat ze in den vreemde althans voorloopig zullen moeten missen), sommigen kunnen zich zelfs eenige luxe veroorloven. Hier is kerk en school dichtbij, dokter en consultatiebureau, vereenigingsleven en ontspanning voor de jeugd, familie, vrienden. Wat is het toch, dat hen zoo onweerstaanbaar dringt?

Het is de zucht naar vrijheid! Ons mooie land is ‘unheimisch’ gemaakt door de overdreven ambtenarij, tot in het onzinnige doorgevoerd! Zullen ze in Canada soms ook een lange rit naar het distributiekantoor moeten maken voor een, zegge een stukje toiletzeep en dan teruggestuurd worden met de boodschap: kom morgen maar terug, want het formulier klopt niet. Hebben ze daar ook van die zware bossen papier voor de loonbelasting, drie of viermaal hetzelfde liedje opzingen, ‘'t hemd van je gat en nag wat’, zooals ze hier zeggen. Is daar ook een vergunning noodig om vrij te kunnen ademen? Ja, dit is het, deze ontoombare vrijheidsdrang, die ons Westfriezen eigen is, sinds eeuwen! Schreef niet Hadrianus Junius van de Drechter-Vriesen als van een ontembaar volk ‘het jock om haren hals niet konnende lijden’.

Op het pleintje voor de kerk is reeds vrij veel volk verzameld. Tien voor zes wijst de torenklok en nog is er geen emigrant te zien. De menigte groeit nog steeds aan, dit is niet enkel nieuwsgierigheid, hier leeft het volk mee met een deel van hen, dit zijn vragen die een ieder raken! Vrijheid, wat zou je daar niet voor willen doen? Even voor zessen arriveert de eerste auto: Jaap Prins en Geertje Mantel. Het wordt een defile, de heele bevolking trekt langs het wagentje en overstroomt het jonge paar met hun beste wenschen.
Dan komt de tweede: Jan Schenk Jnz. met vrouw en twee zonen. De zangdirecteur is er het eerste bij om afscheid van zijn voorzitter te nemen en dan volgt het heele volk. Er is slechts tijd voor een korte groet: ‘Het beste!’ ‘Goeie reis!’, ‘Ga met God!’, kort maar hartelijk gemeend. Een praatvaar, die een lange speech wil afsteken, wordt eenvoudig opzij gedrukt door het defileerende volk. Jan Schenk neemt de groeten vroolijk aan. Een paar jaar geleden is hij met gejuich binnengehaald, hij heeft meer doorgemaakt dan een van ons allen, hij heeft Vught en Sachsenhausen van zeer nbij gekend, zelfs bij het naderen van den dood heeft hij volkomen uitkomst ontvangen.
Nu gaat hij weg en ons volk leeft weer met hem mee. Goeie reis, Jan en Renske!

Snel achterelkaar volgen nu de overigen: Toon Mantel met zijn jonge vrouw, Heert Mantel met zijn groot gezin. Zijn vrouw is een Zuid-Duitsche, zij heeft meer dan twintig jaar in Holland gewoond, nu zoeken ze een ander Heimatland, wij hebben hier geen blijvende stad.

Wim Sluys gaat ook, hij heeft zijn kroost in een omgebouwde Jeep geladen, de jeugd is frisch en monter, het is een leuk vacantiereisje met dit mooie weer! Pieter Vriend van ‘Bloemenlust’ arriveert, hij gaat naar zijn ouders, die al jaren in Canada wonen. Hij komt in een gespreid bed, zeggen de omstanders, maar voor sommigen is het een heele aanpak. Zijn neef Pieter Vriend Jacz. kan niet mee: hij is door een auto aangereden en ligt nu met een gewond been in het ziekenhuis, je moet maar pech hebben, want de kisten zijn al onderweg!

Het wordt nog even druk: alle emigranten moeten hun naam zetten in een herinneringsalbum, dat in de slagerij tegenover de kerk klaar ligt, ze komen handen tekort en het is een vroolijk moment, als Heert twee handen tegelijk wil drukken.
De burgemeester spreekt een kort woord, want de tijd dringt, het is bijna half zeven. Dan weerklinkt het aloude Wilhelmus, petten gaan af, een lastige traan wordt tersluiks weggepinkt. Een laatste handdruk, een innige kus, dan gaan ze. Acht luxe wagens zwenken door de bocht, er wordt hevig gewuifd en met armen gezwaaid, een laatste groet: ‘Tot kijk, jongens!’ ‘Tabe, goeie reis!’ ‘Gods zegen!’ Dan rijden ze de Dijkweg op, het begin van een lange, lange reis. De burgervader gaat voorop in de nieuwe Ford van dokter van der Weg, hij zal zijn kinderen uitgeleide doen tot aan het eind van het dorp. Het volk verspreid zich, de werkdag wacht. De ‘Canadezen’ zijn vertrokken, hoevelen zullen nog volgen? O, vrijheid, vrijheid kostbaar bezit!


© 2001-2023 | Sitemap | Contact