» Kistemaker Archief » Proza en Poëzie » Pagina 39
(Westfriese novelle)
Met meer drift dan gewoonlijk vaart Willem Zilver naar huis. Vinnig prikt hij de kloet
tegen de walpaaltjes, bij elke forse duw schiet de schuit snel vooruit, het buiswater
bruist langs de voorsteven. Soms kraakt een paaltje, dat zo'n hevige druk niet meer kan
weerstaan, het volgende moment sluit de vlint zich reeds om een nieuw steunpunt....
Vooruit, hij heeft haast, er staan deze avond belangrijke dingen te wachten! Waar de sloot
breder wordt en de paalregel ophoudt, zet hij af naar het midden wendt zich om en plonst
met breden zwaai de kloet naast het andere boord in het water. Een flinke duw..... dan
ritst de kloet weer hoog-op, zonder dat 'n spatje water binnenboord komt en glijdt weer
naar beneden, in keurige regelmaat... op - neer, op - neer...
Fier rechtop en zelfverzekerd staat Willem Zilver in de schuit, die snel voortglijdt onder
zijn krachtige druk. Hij heeft grote plannen en daarom wil hij wat vroeger thuis zijn!
Vanavond komt Grietje Swagerman's land in de veiling, om zeven uur al, want het is een
hele hap wat deze rijke boerenweduwe achterliet! Verscheidene stukken best land
achterelkaar had dat oude wijf, hij kent de namen op z'n duimpje: Jan Romeins,
Houg-en-droug, Krukjes, de Mosterdbouw, 't Roukvleiske, Skerrepbekjes en 't Leste vierdel,
alles aan dezelfde sloot!
Hij zou het niet zo goed weten, als zijn armzalige stukje land er niet naast lag, naast
dat ene stuk dan, 't Roukvleiske zogenaamd, omdat het vroeger aan een man hoorde, die ze
Jaap Roukvleis noemden... Op dat stukje heeft hij zijn zinnen gezet, als het half kan moet
dat hem vanavond niet ontgaan.... Hij kan het maar amper beschiemannen, maar als het niet
al te duur gaat, is hij vanavond koper! Zijn jongens komen in de hand: Dirk komt dit
voorjaar al van school en met een paar jaar volgt Simon. Dan komt hij er eindelijk eens
wat bovenop, 't is ploeteren, als je alles alleen moet doen, 't zal een genot wezen als de
jongens een handje mee kunnen helpen! Niet dat hij lui is, om de weerlicht niet, maar hij
wil vooruit! De ouwe dag komt meestal vroeg genoeg en dan, als een ver en haast
onbereikbaar ideaal: de jongens elk een eigen bedrijf! Daar zal hij, Willem Zilver, zich
voor inspannen met al zijn kracht en macht, ook al is die macht vandaag de dag nog niet zo
groot. Zwaar heeft hij de laatste dagen gerekend: ruim een bunder is 't Roukvleiske groot,
1 ha. 17 ca. officieel, dat is zowat 720 roeden en dat tegen vijf gulden wordt 3600
gulden. Goed, maar als 't eens boven de vijf komt, reken op zes, dat wordt 4300......
Vierduizend gulden zal hij voor deze koop nodig hebben, vierduizend! Heeft hij dat, hij,
klein bouwertje, Willem Zilver Dzn.? Neen, hij heeft het niet, hij zal een hypotheek
moeten nemen om dit doel te bereiken. Dat is wel niet alles wat je noemt, zo'n zilveren
dak boven je hoofd....... maar het moet. Dat roukvleiske zal hij vanavond hebben! Ziezo,
hij is thuis. De kloet spoelt hij af, (wat een prut zit er in die sloot) en schuift hem op
de balk in 't schuitenhok, naast mast en spriet. Met een dubbele mastworp legt hij de
schuit vast en stapt de stoep op.
"Wat struun je toch?" vraagt zijn vrouw, als hij na het eten onhandig"
scharrelt in een bos papieren, (die hij altijd nog eens op redderen zou), oude
veilingboekjes, folders van kalksalpeter en aseptazout, aanmaningen van de belasting,
nummers van de Tuinderij, kalenderblaadjes en meer van dat mooi's....
"Wat zoek je?"
"Niks."
"Van niks gaat de kat dood."
"Nou... de Kuizender krant van guster, weer heije die dein?"
"Die zel d'r wel boi weze."
"Dat is-ie niet!"
"Wachteres..... ik weet 'm al: in 't fores voor 't raam, aars stinge de bloeme zo in 't zontje."
"Nou, moet ik 'm hale of jij?"
"Ik gaan al, man!"
"Neem metien m'n verkleiderspak effen mee."
"Wat haal jij in 't houfd?"
"Niks, d'r is voiling vaneivend, Grietje Swagermannes land komt te koup."
"Moet jij deer heen?"
"Ja, ik wul land koupe."
"Land koupe... ken je dat, Wullem Zulver?"
"Leit dat maar an moin over."
De kolfbaan van "'t Fortuin" is tamelijk bezet, als de afslager vanaf het toneel
verzoekt "de vure te douven, omdat 't toch zo werachtig gien doen is." Er is een
gezellig geroezemoes van geschuifel en gepraat en er hangt een rookgordijn, dat het niet
mooi meer is. Maar na een herhaald verzoek en enkele driftige hamerkloppen worden de
pijpen uitgeklopt tegen klomp of stoelpoot en verdwijnen in de vestzakjes. De rookslierten
worden geleidelijk dunner en benemen niet langer het uitzicht op het toneel, waar aan de
groene tafel "de erven Grietje Swagerman, kinderen en behuwd kinderen van haar en van
Aris Burger Pietersz., haar overleden man" hebben plaatsgenomen. Het presidium heeft
mijnheer de notaris, met aan zijn rechterhand de klerk. Aan een tafeltje, meer op de
voorgrond, houdt de afslager de wacht tot de heren eindelijk klaar zullen zijn, want het
is natuurlijk weer ver over tijd. Zijn vingers betokkelen nerveus het tafelblad...
Dan staat de notaris op en leest de voorwaarden, op een toon alsof 't niemand iets aangaat
en met een radheid, die hemzelf nog het meest verbaast, waardoor hij noodzakelijk nu en
dan eens moet bremmen. Het volk in de zaal toont weinig interesse: de voorwaarden zijn als
vanouds en de rest is "breder bij biljetten omschreven." Ze grinniken hoogstens
even, als de notaris "Rookvleesje" zegt. "Die vreemde lui zelle hier ok
nooit thuisrake!"
"Nou, here!", roept de afslager de zaal in, "nou here, we zelle den maar
beginne met het eerste perceel: een stik bouwland, genaamd: Jan Remeins. D'r is alweer
tien gulden te verdiene voor diegeen, die dut stik an het hougste bod brengt.... wie het
'r nou zin an dat tientje, of an dat stik, "wie zet dat erres in....?"
De stilte weegt zwaar na dit forse geluid, niemand schijnt interesse te hebben, waar dan
ook voor. Er schijnt een stug verzet in de zaal gekomen te zijn..., waartegen? De tuinders
hangen verveeld op hun stoelen, kijken tersluiks elkaar aan maar zwijgen verder als het
graf. Tegen dat de stilte onbehagelijk wordt, geeft een van de erven Swagerman de afslager
een wenk en zet fluisterend in: "tweiduizend gulden." "Tweiduizend gulden
is d'r boden.. wie verhougt dat bod van tweiduizend gulden...?" De vier zilveren
rijksdaalders in zijn hand klik-klakken bij elke lettergreep, maar het helpt geen zier,de
hele zaal zwijgt. Eindeloos lang duurt dat getreuzel; de tuinders drinken hun bier of hun
koffie, maar haasten zich niet. Waarom ook zo'n haast? De avond is er toch voor en de
afslager ook. Zoetjes aan dan breekt het lijntje niet.. hij verdient er zijn kost toch
mee!
"Nag tien!"
"Tweiduizend-en-tien is d'r boden, wie verhougt dat bod van tweiduizend-en-tien?"
Stilte, waarom zou je je geld zomaar ineens weggooien en goed beschouwd is dat hele
opbieden toch maar flauwe kul!
"Wie verhougt...?"
"En een tientje."
"Twei-duizend-en-twuntig is d'r boden, wie verhougt dat bod...?"
Het duurt behoorlijk lang, eer het Roukvleiske aan de beurt is. Bij tientjes tegelijk
wordt er geboden, het duurt eindeloos, maar Willem Zilver houdt zich wijselijk stil, zijn
tijd komt straks wel! Eindelijk is het hoogste bod bereikt. Geen gerammel met
rijksdaalders mag meer helpen, dit is de prijs die het land kan opbrengen, dit is de volle
waarde. Of, nog niet? Het afmijnen moet immers nog komen!
"Nou here, dut stik het bij opbod kenne gelde de som van vierduizenddrie-
honderdenveertig gulde, we stelle deer nag boven: drie honderd gulde, om
tweehonderdnegentig, tweehonderdtachtig, tweehonderdzeventig........."
Schijnbaar gelaten, maar met gespannen aandacht volgen alle aanwezigen de afslager, die
eerst vlug, maar dan al langzamer aftelt...
"Honderdentien, om honderd gulden, negentig, tachtig..."
"Vijftien... veertien... dertien... twalef..."
"Dan opeens, op "elf", nog voor de afslager het verwachte: "tien, an
je bien" heeft kunnen zeggen, roept eem zware mannenstem: "Moin!"
De spanning is er meteen uit. Het geroezemoes herleeft, er rinkelen bierglazen en kogelflesjes.
"Da's gnap moinen!"
"Verdorie ja, en dat in deuze toid, nou dattet land krap is!"
"Je moete je toid maar wete of te wachten."
"Wie is 't? O, koik, Wullem Zulver, zo zo, nou die ouwe vrek, het ie deervoor zo lang zuinig weest?"
"Aars een gnappe bouwer, deer niet van, je kenne z'n land bekoike!"
"Hoe houg komt 't nou?"
"Drieenveertigveertig en 't stroikgeld."
"Komt dat er den boi?"
"Nei, om de weerlicht niet!"
"Wisenwerachtig, dat moet hoi betale vanzellef!"
"'t Moet maar kenne ok."
"Reken naar dat ie 't ken, hoi is moin link genog."
Boven alles uit de stem van de afslager: "Zulver, of je boven kome?"
Dan staat hij op: een grote, resolute kerel, die weet wat hij wil!
Een paar weken later zit hij, met de pet nog in de hand, in het ruime notariskantoor, waar
alles even netjes en degelijk is: solide brandkasten en blankeiken ladekasten met
jalouzieen ervoor en zware bureaux-ministre. Hij ergert zich heimelijk aan het armelijke
hoopje bankpapier, dat hij aan de notaris gegeven heeft. Er zijn maar een paar briefjes
van honderd bij en verder een heleboel kleingoed: tientjes en vijfentwintigen, verfomfaaid
en beduimeld als krantenpapier. Echt armeluisgeld, dat de notaris met zijn blanke handen
zorgvuldig gladstrijkt, alle ezelsoren netjes recht en alle briefjes soort bij soort op
nette stapeltjes. Zijn hoogmoed over de koop van 't Roukvleiske krijgt een lelijke deuk
bij de gedachte dat hij nog maar een jammerlijke armoedzaaier is......
Zes jaar later...
Fier, als een koning, loopt Willem Zilver door zijn tulpenveld. Voorzichtig, om geen blad
te beschadigen, houdt hij het middenpad. De paadjes tussen de bedden heeft hij verleden
herfst bij het planten opzettelijk zo nauw mogelijk gehouden, die tussenbouw gaf toch geen
mieter, en zo kan zijn grond het meeste opbrengen! Geld is je winner! Even kijken, hoe het
met de Bartigons staat... Gehurkt zit hij aan de greppelkant, peutert met zijn bouwersmes
een bol vrij van de omringende grond... Goed, mooi zo, die groeit nog en mooi in de huid
is ie ook! Als 't nu maar wat losloopt met donderbuien enzo, want Bartigon is altijd wat
zwakjes in de huid, die kan zo laat geen flap water meer hebben. Nog even proberen, wat
verder in 't bed. Zo'n kantregel zegt nog niet alles, die heeft altijd wat meer
levensruimte dan de rest, maar nu een uit de volle baan. Met het mes krabt hij zorgvuldig
de grond weg. Ho maar, hij heeft het al gezien, laat nog maar wat groeien, 't gaat wel
goed zo... of goed, GOED, ze kunnen best worden als het zo doorgaat! Als ze maar tijd van
leven hebben, als het maar niet te hard droogt! Met een tikje ironie bedenkt hij dan, dat
't ook maar zelden goed is, of 't deugt niet: niet teveel water, anders barsten ze uit de
huid en....... niet te droog, anders blijven ze te klein......! Dan staat hij weer recht
en ziet de velden over... naar de bedden vroege tulpen, waar 't loof nu af is en waar Dirk
en Simon zitten te rooien: 't bovenlijf naakt, zoals zulk jongvolk meent dat het moet.
Afijn, een mooi eind hebben ze er vandaag al uitgeklopt, als ze zo nog een paar dagen
doorgaan, zijn de vroege er uit! Wat is er dan eerst aan de beurt: de Eigenheimers er uit,
of achter de kwaadjes?
De zon blakert op de daken van de bollenschuren, nieuwe schuren meest met daken van
golfplaten, die wit blinken in 't zonlicht. Er komen nog steeds nieuwe schuren bij! Dat
gaat goed, er is leven in de brouwerij, er klinkt hamerklop op meerdere plaatsen, ergens
wappert een vlag op nieuwe kapspanten, dat fleurt op! Goed zo, jongens, de meiboom in de
kap! Achter hem hoort hij het eentonig stampen van de sorteermachine in de schuur van Jaap
Dekker. Het vrouwvolk mag dat een akelig gehoor vinden, hij niet, voor hem is dit muziek!
De schuurdeuren staan overal open, want de warmte weegt en binnen zitten de pelsters te
zweten over volle tafels met droge, stoffige bollen. Ze graaien met vlugge vingers de
tulpen uit het pelsel... hup twee, die schaal is weer vol! Nog een beetje op die laatste
mand... elke volle mand geeft een gulden!
Langs de diepe dwarsgreppel aan het eind van de Darwins, loopt hij naar de rooiende
jongens toe. Inderhaast pikt hij nog een kruiswortel mee, die tot zijn ergernis aan het
zuidkantje van de Bartigons welig stond te bloeien en met dit onkruid in de hand stapt hij
het vroege tulpenveld op. Dan staat hij vlak voor Dirk, die ijverig zit te hakken in de
harde bodem. Het zonlicht flitst in de scherpe driehoek bij elke rake slag die Dirk doet.
In drie of vier klappen legt hij een regel tulpen bloot, vlug ritst zijn schop onder de
bollen door en nog vlugger graaien zijn vingers de bollen uit de droge grond. Het wordt
routinewerk: honderden regels elke dag weer! Willem Zilver kijkt er naar met
belangstelling en met rechtvaardige trots. Dit is zijn jongen, die dit werk doet en hij
doet het goed! Hier groeit zijn ideaal: zijn jongens in het eigen bedrijf en, als het
mogelijk is: elk een eigen bedrijf, Dirk zowel als Simon! Daar zal hij het op aanhouden,
het kan, de tijden zijn goed!
Hij draait de mand voor Dirk een halve slag vooruit, als die aan een nieuwe regel zal
beginnen en spelend gaan zijn vingers door de bruine bollen.
"Zes van de regel en dat zeuventig keer, wordt 420", berekent hij. "Volgens
Bartjes wel," zegt Dirk en hakt ijverig door."
"As ze nou erres vier cente dede..."
"Voif is nag beter."
Merkt Zilver dan niet, dat zijn oudste een loopje met hen neemt? Schijnbaar niet... zijn
vingers doppen nog een paar "leverbaren" uit het pelsel in de mand en hij weegt
ze op de hand. Onderwijl meten zijn ogen de hoek tulpenveld voor hem: zoveel keer
zoveel...
"Kenne jullie deuze d'r mergen uit?"
"Mergen, zei je toch...?"
"Nou, niet den?"
"Man, 't is hier zo droug as de hoide."
"Regen kenne we niet gebruike..."
"'t Zou hier aars gien kwaad kenne!" Vinnig hakt Dirk op een nieuwe regel.
Willem Zilver richt zich op. "Kwan, ik gaan maar op huis an, die Crammesies
moete nag teld worre."
"Je doene maar wat je niet leite kenne."
Als hij weg is, keert Dirk zich om naar Simon, die een twintig regels achter hem rooit:
"Deer moet je nou weer Wullem Zulver voor hiete, net een telmachien, geld en naggeres
geld! Moin niet gezien... d'are week is 't Wersover kermis, gelukkig!"
"Moet je ok geld voor hewwe," zegt Simon.
Willem Zilver slingert de ketting los van de paal, waaraan zijn knoe gemeerd ligt. Met
brede zwaai laat hij het lichte schuitje om eigen as draaien, het water schiet kolkend
onderuit. Dan duwt hij met forse stoten de knoe vooruit, zodat het wiegt onder zijn
voeten. Even ziet hij om naar zijn jongens...
"Ze ware niet erg pratig, och, hoi hij begroipt dat wel: Dat roden is 'n slechte
sjouw met deuze drougte, de dage benne te lang, 't komt nogal puur op je boddie an. 't Is
oigeluk moordwerk, maar 't geeft! Ze zitte nou in de Murillo's... Dat is veertig roede...
40 keer 400 is 16000 leverbare... teuge vier cente, dat wordt 640 gulden! De Tournesolle,
de Crammesie en de Witte Duc benne al thuis, dat partoi is zowat even groot, dus ok
evenveul geld.
D'are week kome de Darwinne an de beurt, de Bartigonne benne 't grootste partoi, deer moet
tweiduizend gulden van kome. Den nag wat William Pitte en oplest de Yellows nag. As ie nou
erres voifduizend van de tulpe maakte... den de piepers en de bone en van de herrefst de
bewaarkool nag. Nou, afoin, dat zel de deur wel niet dichtdoen, je moete 't teugenwoordig
van de tulpe hewwe..." Zo mijmert hij verder, mept intussen met de kloet een blauwe
distel in elkaar, die in de wal van Teunis Waker welig opschiet.
"Koik, die zetuien van Jantje Tensen mochten ok welderes wat water hewwe, die staat
puur skralig. dat is ok een gouwen of een oizeren, die zetuien!
Tulpe is toch maar sekuurder! As dut jaar nou goed is den komt ie weer ie weze moet: den
ken ie miskien "Troin Jonkers" koupe... Soimen Groot wul dat wel kwoit, die
grasboere wulle geld make en 't land doet 'n beste prois!
'n Tientje de roed moet Troin Jonkers wel opbrenge, 't is 't waard ok: twei mergen nuuw
land. Nou is 't nag gras, dat ken stroupt worre, jonges, dat zel 'm weze: twei mergen
nuuw, fris land voor z'n tulpe...!"
Met deze prettige gedachte stapt hij aan wal.
Op 'n warme woensdagmiddag in augustus zit hij op de veiling. De broeiige hitte hangt
zwaar in het kleine zaaltje, het is alsof door de wijd open tuimelramen alleen maar warme
lucht binnenkomt. In het zuidoosten dreigen dondertorens, naar het westen is het uitzicht
ruim en wijd over de vlakke velden. Een tulpenrooier hakt de droge grond open, een
zeilschuitje trekt langzaam naar het noorden, op een klein veldje mekkert een geit. Wijd
en ver liggen velden gelend aardappelloof, bloemkoolblad plekt daar donker tussen, hier en
daar fleurt een hoekje zaadbloemen.
Het publiek in de zaal let daar niet op, aller aandacht concentreert zich op de lange
wijzer van de veilingklok, die tergend langzaam terugloopt over de cijfers.... 90 .. 80 ..
70 .. stop!
Dan is er ergens op een knopje gedrukt. Een van de opkopers, die zo schijnbaar nonchalant
omhangen in de banken van het middenvak, werd plotseling aktief: die koop is voor hem! De
lange wijzer staat met een licht schokje stil, een lichtje gloeit aan bij het
kopersnummer: 33. Aan weerskanten van de klok zitten de bollenkwekers, de meesten in 't
kerkezwart, met de pet op!
Het veilingboekje hebben ze op hun knie, met 'n stompje potlood wijzen ze bij en zijn vol
aandacht, als hun partijtje aan de beurt komt... Ook Willem Zilver is in spanning: zo
direct zal zijn nummer komen! Daar staat het in het boekje:
Aanv. W. Zilver. |
|||
522 | Tournesol r. en g. | 11 en op | 4000 |
523 | Tournesol r. en g. | 10 tot 11 | 2500 |
524 | Cramoisie Brillant | 11 en op | 12000 |
525 | Cramoisie Brillant | 10 tot 11 | 7000 |
526 | Witte Duc ...... |
Ze zijn nu bij 518. Het gaat goed, het gaat best zelfs! De handel is graag, de prijzen zijn weer
hoger dan de vorige week. Hij hoeft dan ook nergens bang voor te zijn, zijn partij is goed, hij heeft
ze vanmorgen zelfs vergeleken bij de andere aanvoeren, die beneden in de ruime hallen stonden. Pas
op... daar gaat zijn Cramoisie! De Tournesollen zijn er al door, daar heeft hij niet zo goed op gelet,
maar dat hindert niet, dat is maar een klein zoodje, maar die Cramm.... Daar gaat de wijzer 85 ...
84 ... 83 ... 82 ... stop!
Dat gaat goed, plichtmatig zet hij 4,10 achter de 12.000 want de afslag gaat bij stuivers
per honderd. De rest kan hij zo vlug niet volgen, maar dat geeft niet, dit weet hij, zo
zal hij komen waar hij wezen wil! Als 't met de Darwinnen ook zo goed gaat, zal hij
"Troin Jonkers" kunnen kopen. Wat vroeg Sijmen Groot er ook al weer voor?
Dertienduizend heeft hij gezegd en veel zal er niet af te pingelen zijn, twaalf of twaalf
en een half zal hij zeker moeten hebben! Maar, als 't zo doorgaat komt het er, hij zal
zijn bedrijf weer uit kunnen breiden. Een flink bedrijf, met eigen krachten, hijzelf en de
jongens... "Willem Zilver & Zonen, Bloembollenkwekers", zal hij dan op zijn
labels laten drukken, dat staat en het klinkt lang niet slecht, denkt hij tevreden. Hij
steekt het veilingboekje in de binnenzak van zijn zwarte jas en daalt het trapje af naar
beneden. Door het zomerse land fietst hij naar huis, een tevreden man. Het gaat goed...
wat... het gaat best!
Hij zal "Troin Jonkers" kopen, deze week nog!"
Maar, een jaar nadat hij "Trijn Jonkers" gekocht heeft, komt de klad erin. Het
begint al met de vroege piepers. De veilingklok slaat door als Willem Zilver er met zijn
schuitje onderdoor vaart... Als hij zo uit het gedempte licht in de felle zon komt, moet
hij het zich toch even realiseren: "waardeloos....!? ... wat moet ik er nou mee...?
Weggeven voor niks...? An me nooit niet...! Den maar weer nei huis." En hij vaart
naar huis, met nijdige stoten van zijn kloet tegen de wal. Het is een heel eind, wel twee
uur zal hij moeten varen met die volle schuit, nog een heel eind ploeteren door de dikke
krooslaag ook. Dat is niet erg, maar dat de boel niks waard is, dat is erger! Die beste
piepers waardeloos, varkensvoer, meer niet... dat kan niet, dat bestaat niet... Hij geeft
het nog niet op: morgen zal hij het weer proberen. Misschien heeft hij nog een beetje
geluk... Maar de volgende dag brengt weer hetzelfde: de wijzer loopt terug: 20.... 15....
10.... 5.... 0! Waardeloos!
Doorgedraaid, geen mens geeft er wat voor, 't is ballast, wat hij in zijn schuit heeft,
rommel, alleen nog goed voor de vuilnishoop! Mokkend vaart hij erheen, lost met verbeten
woede zijn vracht op de hoop, die groeit tot een berg, een monument der schande tot in de
eeuwigheid! Duizenden kilo's kostelijk voedsel worden hier als vuilnis uitgeschud.
Dagelijks komen er nieuwe vrachten bij, de schuitjes krioelen er omheen als mieren om een
klontje suiker... En de berg groeit...! Als Willem Zilver met zijn lege schuit wegvaart,
is het of een gevoel van walging hem bekruipt om dit misselijk gedoe, dit zinloos
vernietigen van menselijk voedsel, van het werk en de maandenlange zorg van duizenden. Als
hij aan het eind van de Tocht nog eens omziet, is daar nog de berg: een groene berg, met
een gele kruin, die elke dag weer vernieuwd zal worden... Want morgen zullen weer nieuwe
balen aardappelen op deze schandhoop uitgestort worden en overmorgen weer en wie weet
hoeveel dagen nog! 't Is een schande, je zou er uit lopen... ja, als je tenminste niet de
gevangene was van je eigen bedrijf! En toch: dit is nog maar een begin! Met de kool gaat
het vooral niet beter. Niet dat het gewas niet wil, dat staat best! Als Dirk het mes er in
zet, is het een genot om te zien: zo'n prachtbaan rooie kool, allemaal flink van stuk en
niks geen last van draaiharten. Er ligt een fijne, blauwe glans over, net als bij druiven,
je zou je naam er in kunnen schrijven: D.Z. met sierlijke krulletters! Maar daar heeft
Dirk nu geen tijd voor, de schuit moet vanavond vol zijn. Even een lichte druk in de
bladeren, dan wipt hij de kool er uit en mikt ze in de traliemand. Twee regels neemt hij
tegelijk en als de mand vol is, is hij ook juist bij de schuit.
Daar stapelt hij de kolen op nette rijen, een fraai gezicht, drie rijen blauwglanzende
kolen komen juist boven de schuitrand uit. In de vroege morgen vaart hij er mee ter markt,
de frisse morgenkoelte strijkt door zijn haar en dat is lekker, want er ligt nog een heel
eind voor den boeg: twee uur varen voor hij bij de markt is! Enfin, hij zal daar toch een
mooi tijdje moeten wachten, want het gaat eerlijk op de beurt af: ieder krijgt zijn
nummer. Vol spanning kijkt hij naar de veilingklok, als hij tussen de banken doorvaart...:
terug... terug... terug... bons...! Doorgedraaid... potdorie, dat is... ja, dat is de
werkelijkheid, Dirk Zilver en die werkelijkheid is hard: NIEMAND wil jouw kool hebben, ga
er maar weer mee naar huis!
Nou, dat zal hij dan ook, voor niks krijgen ze zijn kool vast niet! Door de middaghitte
duwt hij de volle schuit weer terug... twee uren. Maar de volgende dag is het hetzelfde
liedje: de klok slaat door, zijn kool is waardeloos! Dan maar naar de bolk brengen, deze
gave kolen? Nee, dat verdomt hij toch, dat is al te bar! Hij weifelt, wat zal hij doen?
Weer naar huis? Ja, en dan? Hij leurt ermee bij scharrelaars buiten de markt om; ze willen
er niet eens naar kijken! Wat scheelt het hun, of zijn kool best is; klets niet zo, kerel,
er is immers kool in overvloed. Wat zeg ik? er is kool teveel! Dat is het: er is kool
TEVEEL... er is van alles teveel... alles wat een tuinder doet, is waardeloos. Je kunt
jezelf wel inzouten, het is hopeloos! Van sjagerijn brengt hij de beste, gave kolen
tenslotte toch maar naar de bolk... Er zijn meer lotgenoten. Er liggen reeds kolen bij
duizenden, die ook gaaf waren en best enzovoort. Nu liggen ze te rotten op een reuzenhoop:
de blauwige druivenglans is er allang af, bruin en grauw ziet die rothoop er uit! Met een
lege schuit en zonder geld komt hij 's middags thuis. De volgende dagen slaat hij het
restant kool dat nog staat met de koolsabel kapot....
Er is nog een hoop: de tulpen! Die zullen ze toch niet op de mesthoop moeten gooien, bij
de piepers en de kool? Die moeten een heel andere kant uit, ergens naar een rijk land...
en bovendien: dit is geen eten. Even schrikken ze van zo'n verfoeilijke gedachte: dat de
luxe nog boven 't eten gaat. Wat je voor eten bouwt, gaat absoluut naar 't verdomhoekje en
misschien brengt de luxe nog wat geld in 't laadje. Misschien, want het is de laatste
strohalm... Het is wel verdacht stil: als de boel graag is, zwermt het hier van de
opkopers uit de Zuid, al voor de bollen rijp zijn. Dan zie je 's avonds zo hier en daar
zo'n glanzende amerikaanse wagen voor het huis staan, een Buick, of een Hudson, of een
Nash, want die bollengosers houden van goede wagens. Nu komen ze niet en dat is een slecht
voorteken.....
En jawel: ook de tulpen draaien door! Een heel enkel partijtje van een zeldzaam oud soort
wordt nog gekocht door een speculant, die dat soort helemaal alleen wil bezitten, maar de
grote exportpartijen blijven onverkoopbaar. De grote veilinghallen raken er mee vol, de
bollen kunnen niet weg en blijven staan op hoop van zegen. Maar in de herfst gaan ze naar
de molens, duizenden manden beste, leverbare bollen worden vermalen tot veevoer. Ook die
laatste hoop is verdwenen!
Het is een wanhopige strijd voor deze streek, er moet DRINGEND verbetering komen! Zo kan
het niet langer: de kleinere kwekers leven aan den rand van de afgrond, hun bestaan is er
mee gemoeid! S.O.S....... red onze zielen!
De verbetering komt, na eindeloos gepraat en veel soesah, maar het gaat volgens een
ouderwetse methode. SANERING noemen ze dat, gezond maken van het bedrijf, maar de therapie
is als van een 17-eeuwse dorpsbarbier: koppen zetten, bloed aftappen, aderlaten, anders
weten ze niet! Inkrimping van het areaal heet dat..... nu, goed dan, ze doen maar..... zo
kan het ook niet!
Op een stille herfstmorgen brengt Willem Zilver zelf zijn tulpen naar de bolk, met een
stille wrok in het hart. wat een allemachtige onzin toch: daar gaat het resultaat van je
jarenlange zorg en het moet nog mooi wezen ook, zuiver gesorteerd en vrij van stof en
pelsel, luiden de voorschriften... Het liefst zou hij maar gauw zijn manden omgekeerd
hebben op die vervloekte hoop en dan maar direct rechtsomkeert, maar dat mag niet. Hij
moet wachten bij de bolk, het gaat hier ordelijk toe, alles wordt netjes genoteerd, ieder
op zijn beurt, kalm aan, dan breekt het lijntje niet.
"Jouw beurt, Wullem Zulver!" Dan geeft hij zijn briefje over aan de controleur
en mag... ja, verdomd, het mag!... dan mag hij zijn manden uitstorten op de vuilnishoop.
Hij is nu ook gesaneerd!
Dat zijn slechte jaren voor Willem Zilver, maar wie nu dacht dat hij de moed opgeven zou,
is er toch wel heel lelijk naast! Opgeven staat niet in zijn woordenboek...
"VOLHOUDEN!" staat er heel duidelijk op de eerste bladzij!
En hij houdt vol, met al de koppigheid die zijn ras eigen is! Hij mag even de rug krommen
onder de zware slagen, maar kort daarna staat hij weer als tevoren, fier en recht!
Opgeven? Nooit! Hij heeft maar een doel voor ogen en daar zal hij ook zeker komen: zijn
jongens elk een bedrijf, groot genoeg om een vast bestaan te hebben! 't Slaat nou wel wat
tegen, maar dat gaat wel over, volhouden maar!
"Ik had zo docht: as jij nou 't Zuierstik namme", zegt hij op een avond tegen
Dirk. Maar het antwoord is anders dan hij verwachtte... "Ik neem niks... ik hew
allang nei wat aars uitkeken en nou hew ik 't: ik ken controleur worre. Hier is de brief
van 't Landbouwhuis: lees maar... een vast baantje en makkelijk ok, vast geld met
pensioen. Wie het dat op de bouw? Nei, ouwe, binnenkort zel je m'n naggeres zien as
controleur met een leren jas en een motorfiets... Ik raak bouwkrabber of!" Willem
Zilver zit even sprakeloos, hij moet dit eerst even verwerken, het valt hem als koud water
op het lijf! Hoe is 't in godsnaam mogelijk... dit, dit zegt zijn eigen jongen... Dirk nog
wel, zijn bedrijf... en Dirk gaat weg, die laat hem in de steek! Even verslaat het hem,
maar dan barst hij in tomeloze drift en woede los: "Wel hier en gunter, dat zeg jij?
Hew ik m'n deervoor uitsloufd? Had je dat niet eerst met je oigen vaar beprate kennen? Jij
boi de pennelikkers, meehellepe je oigen bedroif te vermoorden, 't bedroif deer je vader
JARE voor werrekt het... SKAAM jij je niet?"
Dirk antwoordt maar niet. Het zou toch niets geven ook. Hij is meerderjarig, hij kan doen
wat hij wil en zijn besluit staat vast: hij gaat van de bouw af! Even spijt hem dat toch
om zijn vader: hij heeft gelijk, dat hij er zijn hele leven voor gewerkt heeft... maar wat
heeft hem dat deze laatste jaren gegeven? Hongerlijden is het in de tuinderij in deze
jaren en de toekomst is nog onzeker. Komaan, hij weet wat hij doet, hij kiest een vaste
betrekking voor het onzekere tuindersbestaan. Wat vader dan doen wil moet hij zelf weten.
Het was een harde slag die Willem Zilver trof... Maar nog geeft hij de moed niet op! Dirk
is er nu uit - en hij hoeft er nooit weer in te komen ook! - maar Simon heeft hij nog en
met Simon zal hij het bedrijf weer omhoogwerken..!
't Is anders tegenwoordig waarachtig geen pretje. Die ambtenarij hangt hem de keel uit,
het is gewoon een verschrikking met die paperassentroep die er tegenwoordig bij hoort! Als
hij Simon niet had, zou hij er helemaal mee beweerd raken! 't Is papier en nog eens
papier!
Op een warme zomermiddag zit hij gebogen over een tafel met belasting- formulieren. Simon is naar de
bouw, de bonen moeten nodig aan de schans en bovendien; dit van de belasting moet hij ZELF doen! Als
hij dit of dat niet weet, kan hij het altijd nog aan Simon vragen. Vol inspanning tuurt hij op het
formulier. Het is groot genoeg, aan papier hebben ze daar nooit geen gebrek, maar het is een donderse
toer om er uit wijs te worden. Wat staat er nou eigenlijk?
"....de werknemers, die de leeftijd van vijfenzestig jaren hebben bereikt, bovendien de ongehuwde werknemers die tenminste vijf jaren een echtelijk huishouden gevormd hebben een echtelijk huishouden dat is voortgezet met een of meer uit het huwelijk geboren kinderen die tot het echtelijk...."
"Wat is dat allegaar voor onzin? Ongetrouwd en den voif jaar 'n huishouwen met ien of meer koindere? Dat bestaat niet, dat klopt niet, deer moet om de dooie dood wat an hapere, dat ken gien zuiver spul weze! Nou, afoin, dat moete ze den zellef maar wete. Nou hier maar ders probere:
"....dit niet in te vullen alvorens gelezen te hebben het bepaalde bij beschikking van 11.11.1911, model 35096, letter Q, blad 7 verso, paragraaf 8, 5e alinea, regel 14 v.o."
"Joost mag wete wat dat allegaar beduidt! Hier, tel de
blade, Wullem Zulver, da's ien, twei, drie... en dut is nommer zeuven. Wat mieters weet
staat 't nou, dut is toch de goeie? Ja, koik hier: letter Q, blad zeuven, recto staat er
op, maar weer is den VERSO?"
Is het van de warmte, dat hij zich zo opwindt? Of om het werk dat hem wacht, buiten in het
vrije veld? Want het is druk op de bouw en nou zit ie maar te te zweten met al die
papieren troep om hem heen. Buiten stooft de zon zijn bonen rijp, ze moeten nodig om!
Simon zal het wel druk krijgen alleen - "Ze moste als 't hallef ken vandaag nag an de
skans" - en hij zit hier zijn tijd te verdonderen met die belastingrommel...
"Weer is nou dat papier, deer "verso" op staat? Hier, nei toch niet! Den
nag maar ders zoeke, 't moet er toch boi weze. Hiero, dut is 'm! Wel verdikkeme, dat is
zes... en hoi moet zeuven hewwe! Zeuven recto, nei: verso, of... was 't toch recto? Wel
pot-hier-en-gunter!
Weg met de hele bliksemse boel! Hierzo, in de hoek trappe zel ie die rommel, deerzo, deer
gane de flarde, hier, recto, verso, opdondere!"
Met een forse zwaai mept hij de paperassen van de tafel... dan zinkt hij langzaam weg in
zijn stoel.
Als even daarna zijn vrouw de kamer binnenkomt, schrikt zij van zijn vreemd uiterlijk: zo
bleek, zo slap!
"Moin mens, wat skeelt jou, Wullem Zulver?" zegt ze, maar ze krijgt geen
antwoord. Als wezenloos hangt haar sterke kerel in zijn stoel en zij begrijpt: "'n
lichte beroerte, magere Hoin gaf 'n wenk."
Nee, Willem Zilver is niet meer de oude na deze dag en hij wordt het ook niet meer. Zijn
rechterkant is verlamd - "niet hielkendal stoif, zien je," - maar machteloos.
Hij kan niet meer wat hij wil en dat wil wat zeggen voor zo'n flinke kerel! Hij loopt nu
met een stokje, hij, die altijd zo'n fiere gang had en hij buigt al een beetje door ook,
al wil hij dat zelf niet weten. Naar de bouw gaat hij niet meer. Simon heeft er een
arbeider bij moeten nemen, "de ouwe" blijft nu maar wat dichter bij huis. Daar
vindt hij wel een licht sjouwtje en verder gaat hij maar wat de buurt op en praat maar wat
met de andere oude mannen. Maar oud... OUD is hij anders nog niet! "Wat lang konkele
en middege, wat dutte en wat krantleze, wat nei de skeerbaas, zo komt moin dag weer
om", zegt hij, maar inwendig vreet hij zichzelf op van woede, dat hij zich zo
rechtvaardigen moet voor zijn "niksnutterij." Als ze eens wisten, hoe graag hij
weer naar de bouw zou gaan en weer WERKEN zoals vroeger!
Het volgend voorjaar gaat er een nieuwtje over het dorp:
"Wullem Zulver is nei 't ziekenhuis brocht!"
"Wat mag 'm skele?"
"Een ouwe-manne-kwaal, ei."
"Ja, mens, de ouderdom komt met gebreke!"
"Hoi het van die beroerte een lillike douw had."
"Ja, wat WAS 't een kerel... vroeger!"
Ja-ja, zo wordt Willem Zilver bij de oude mannen ingeschakeld! Laat hij het zelf maar niet
horen! Hij ligt nu in het ziekenhuis en hij heeft het er goed: zijn natje en droogje op
tijd. Goed voer en een warme stal, om zo te zeggen. Zijn "slapie" is een
gezellige ouwe baas, die veel weet te vertellen en dat kort de tijd. Want tijd heeft hij
hier in overvloed, dat was heel wat anders toen hij nog op de bouw was en het werk hem
riep! In stille ogenblikken kan hij waarachtig nog naar zijn bouw verlangen, vooral als de
zon schijnt...
Beroerd dat je hier zo'n beetje kunt zien van wat er buiten gebeurt: op zijn best kun je
de bladeren van die boom zien bewegen, dan weet je dat er wind is. Hier is alles stil...
of, alles? Die meiden in de keuken maken een lawaai als een oordeel! Daar bleef hij de
eerste dagen wakker van, maar nu went het al. Ja, hij ligt hier wel goed, als die verd...
kwaal er niet was!
Op een avond krijgt hij bezoek: Simon en zijn meisje. "Nellie", noemen ze haar,
maar de ouwe zegt Neeltje, want zo heet ze immers en daarom verdomd hij het om Nellie te
zeggen! Gelukkig kiest die de wijste partij, ze heeft met die ouwe niks nodig, binnenkort
ziet ze hem toch niet meer, want Simon en zij hebben grote plannen! Ze zetten elk een
stoel naast het ledikant - het nachtkastje kan nog wel wat op zij, zo - daar zitten ze
dan: Simon aan het hoofdeind en Nellie daarnaast, 't lijkt wel een begrafenis...
Het ontgaat Willem Zilver niet, dat Simon wat onrustig op zijn stoel heen en
weer draait...
"Alles goed met de bouw?" is zijn eerste vraag."
"Best."
"En met moeder?"
"Ok goed."
"Goed zeg je, skeelt er wat an?"
"Nei, niks."
"Je loike wel wat te hewwen?"
"Och..."
"Wat, och? Je hewwe je voor moin niet te verskuilen, oor!"
Het komt er harder uit dan hij eigenlijk bedoeld heeft. Wat doet die meid er ook bij?
Dan bijt Simon de zure appel ineens door:
"Ik wou nei Canada."
Willem Zilver weet niet wat hij hoort!
"Canada zeg je...?"
"Nou, is dat zo'n wonder soms? D'r gane d'r houpe en ze hewwe geloik: hier is 't gien
harden meer, je kenne hier wel eeuwig werke voor die amtenaretroep! In Canada is nag
ruimte zat, deer zel je niet over de amtenare stroffele, zoals hier. 't Is een vroi land
en d'r is voor jonge mense 'n toekomst. Wat hei-je hier?"
Neeltje zegt niets, ze heeft alleen wat hoger kleur dan gewoonlijk en ze frommelt wat met
haar handschoenen.
Willem Zilver heeft gezwegen zolang zijn zoon sprak, maar nu Simon zwijgt, breekt zijn
ziedende toorn ineens los: "Verdomme, dat zeg jij, dat doen jij je ouwe vader an!
Eerst Dirk al en nou jij nag! Hew ik den deervoor m'n hele leven ploetert? 'n Oigen
bedroif had ik jullie geve wullen, maar jullie, jullie verdomme 't... alletwei!"
Met een ruk keert hij zich om en kruipt diep onder het laken. Hij wendt zich niet in het
minst om, als Simon opstaat, een hand uitsteekt en "Dag, vader" zegt. Zachtjes
schuifelen ze dan maar weg, zetten stoelen en nachtkastje weer op de oude plaats.
"Welterusten, ouwe!" ... maar hij hoort het niet... of, houdt hij zich maar zo?
Als ze bij de deur nog eens omkijken, ligt hij nog diep onder het laken.
Maar in de stilte van de nacht ligt hij te snikken...
"Deer werk je nou voor, deer ploeter je voor, deer ZWOEG je voor, je HELE
leven." Als een film trekt dat hele leven aan zijn oog voorbij: Het harde geploeter
als klein bouwkrabbertje - huurbouwertje, zo gezeid - op andermans land, met de eeuwige
zorg: de huurpenningen op tijd, anders ga je d'r af!
Dan de betere jaren, toen de jongens wat meer in de hand kwamen en hij om zo te zeggen:
"de biene wat meer onder 't gat kreeg." Dan de gouden tijd van de dure tulpen,
juist toen de jongens meewerkten in het eigen bedrijf, op EIGEN land! Moeilijke jaren
volgden daarop: CRISIS - sanering - teeltbeperking, het knoeide allemaal aan zijn ideaal:
de jongens elk een eigen bedrijf.
Daar heeft hij voor geploeterd, zolang hij kon, totdat die ellendige beroerte hem half
kapot maakte en ... en de jongens deden de rest, bedenkt hij wrang. Eerst Dirk, die na die
avond nooit weer thuis geweest is, minstens even koppig als hijzelf, ook al bedoelden ze
dat beiden niet zo kwaad. Dirk is hij kwijtgeraakt en dat was erger dan die hele crisis en
sanering samen en nou... nou Simon, weg van hier,ver weg naar een vreemd land, weg van het
eigen bedrijf, waar hij, Willem Zilver, voor gestreden heeft, ZIJN LEVEN LANG!
"Dat... dat is nou het end van je oue dag, deer hei je nou voor werkt - en sjouwt -
en streden, dat ze je in 't end ALLIEN legge leite, hielkendal allien! Ze sjouwe elk 'n
kant heen... en ik bloif hier maar allien... ALLIEN."
Snikkend bergt hij zijn hoofd in het kussen.
Op de gang gloeit een rood lichtje aan, even daarna staat een zuster in de deuropening.
"Wat is hier aan de hand?"
"Stt, zuster," zegt zijn slapie, "'t is niet goed met de ouwe Zulver."
"De zuster komt bij zijn bed: "Wat scheelt er aan, opa Zilver?"
Maar er komt geen antwoord.
"Is ie... is ie dood?" vraagt het slapie nog, maar daar geeft de zuster geen
antwoord op. Maar als eerst de dokter komt en dan nog de ziekenbroeder met een brancard,
is het wel duidelijk: "een beroerte, 't hart."
Met z'n beiden, de broeder en de zuster, leggen ze hem op de brancard, spreiden er een
laken over. Zacht slifferen hun schoenen op de rubbervloer, als ze hem de zaal afbrengen...
Andijk-Oost, 1948 Piet Kistemaker.
De namen en gebeurtenissen in dit stuk hebben niet de minste betrekking op personen, die deze naam
thans dragen of gedragen hebben. Zij zijn alleen gekozen terwille van de locale kleur.