» Religie » Strijd en Zegen » Pagina 61-62
Of was de ontnuchtering dat Nederland nog weinig geleerd had in de oorlog, en er van vernieuwing geen
sprake was? Ieder heeft voor zich zelf en zijn gezin deze dingen zeker in zijn overweging betrokken. Meer
of minder bewust. Maar zou het ook soms zo kunnen zijn, dat God uit deze zo rijk gezegende gemeente de mensen heeft
weggetrokken en de opdracht gegeven: Versterk Mijn kerk daar aan de overzijde. Zij die hier schuil gingen in de massa
werden daar Ouderlingen en Diakenen of stichtten Christelijke scholen. Zou dat soms
de oorzaak zijn voor deze abnormale volksverhuizing? Het is te verstaan, dat onze kerk, die
eens 1992 leden telde achteruit is gegaan in ledental. Nog
iets trekt onze aandacht bij het doorlezen van de notulen: dat een zo groot aantal van onze jongens opgeroepen is om
naar het voormalige Nederlands Oost Indië te gaan. Op 31 december 1947 kon de Archivaris melden: 32 jongens in
Indië. Helaas moeten wij vermelden dat twee van onze jongens hun leven hebben moeten geven. Een van hen
n.m.l. Piet Trompetter, ging vrijwillig om Indië vrij te maken. En dit was het droeve slot. Frits Schoemaker was
dienstplichtig en hoe droef was het voor beide ouders toen onze jongens thuis kwamen en zij in dat vreemde en nu
vijandige land, wachtende op Hem die ook hen daar zal opwekken ten uitersten dage. Zo was er telkens rouw in de gemeente.
In het kerkelijk leven zijn telkens materiële dingen die de
aandacht vragen. Ons kerkorgel bleek zeer ernstige gebreken
te vertonen, waarom de kerkeraad besloot tot ingrijpende
revisie. Een revisie die meebracht dat de speeltafel van achter
het orgel verplaatst werd naar de gaanderij waarbij de contacten electrisch werden overgebracht. Het bleek een zeer
kostbare voorziening te zijn. Was de begroting eerst
ƒ 12000,-, we lezen later in de notulen van 11 jan. 1949
dat de werkelijke kosten hebben bedragen ƒ 14403,06. Dit was wat de uitwendige zaken van het kerkelijk leven betreft
wel een van de laatste besluiten onder het presidium van
Ds Morsink. Wij lezen dat op 14 aug. 1947 de gemeente van
Nijkerk een beroep deed op onze predikant, Ds Morsink. En
wat wij vreesden gebeurde. Daar kwam een afscheid en met
de woorden van Paulus uit de brief aan de Thessalonicenzen
hfdst. 3 : 1-3 heeft hij in een stampvolle kerk afscheid van
ons genomen als herder en leraar. Ds Morsink en Mevrouw
hebben hun hart aan ons gegeven. Zijn aanwezigheid alleen
verbande alle twist, maakte die onmogelijk. Ik moet mij beperken, want het gaat over nog levende personen, maar dit
schrijvende welt het woord uit de bergrede in mij op: „Zalig
zijn de vredestichters, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden.”
Zo had nu Ds Roosjen de zorg over heel de gemeente, bijgestaan door de Ouderlingen, waarvan er één de helft der
catechisaties voor zijn rekening heeft genomen. De toenmalige
kerkeraad was wel iets gewoon, maar er was toch het verlangen naar vervulling der ledige plaats. Het duurde echter
een jaar en wel tot 3 okt. 1948 voor Ds H. R. Groenevelt van Onderdendam naar ons over kwam.
Een man van grote gestalte en een stem die toereikend was
voor de grootste kerk, met een warm gemoed en een spontaniteit die hartverwarmend was. Een prediking die geheel
een bewandelen was van „De oude paden” maar in de stijl
van het heden. Dan vergat hij zich zelf en week soms af van
zijn oorspronkelijk schema, maar dan vloeide hem uit de
gekozen text de practische toepassing toe, waarbij wij ademloos luisterden. Hij was geen zoeker naar allerlei moderne
snufjes, die opzettelijk kanseltaal negeren. Het was steeds een
brengen van heilige dingen in een vorm die past ter plaatse
waar de NAAM wordt aangeroepen. Zijn gezondheid, sterk reagerend op zijn teer gevoels- en zieleleven, leed meermalen
onder zijn geweldige opdracht.