» Weekblad "De Andijker" » Zaterdag, 19 januari 1929, No. 42, 8e Jaargang
Nu is bij alle vrouwen
Er eentje op de loop.
Ze lijden epidemisch
Aan grooten uitverkoop.
Ze gaan in dichte drommen
Met volle beurs ter stad
En keeren zwaar-beladen
Hun beurs is angstig plat
Ze loopen langs de ramen
En, turen spiedend rond
Naar lapjes en naar stukjes
Naar kantjes en naar bont.
Ze graaien in de stapels
Restanten, groot en klein
En zorgen, dat ze altijd
Bij 't beste koopje zijn.
Zij zoeken en zij snorren,
Hun oogen puilen uit,
Zij azen als hyena's
Op kostelijke buit.
Zij lijken door de prijzen
Haast gehypnotiseerd,
Ze hebben wel niets noodig
Hun kast is boordevol
Maar zulke schoone kansen
Die slaan hun in den bol.
Zij prijzen zich gelukkig,
Als zij hun slagen slaan
En met een halven winkel
Voldaan naar huis toe gaan.
Zij vreezen nu geen drukte
Geen file, geen gedrang
En wachten nu als lamm'ren
Als 't moet wel uren lang.
En strakjes thuis gekomen
Bewond'ren zij hun schat
Als hadden zij hun leven
Nog nooit zoo'n dag gehad.
Ze bergen alle koopjes
In laden en in kast
Daar ligt van and're jaren
Nog heel wat opgetast.
En manlief kijkt beteuterd
Hij legt er zich bij neer
En denkt in alle stilte:
't Is 't oude liedje weer.
In aanvang,januari
Is eentje op den loop
De vrouwen zijn bezeten
Van grooten uitverkoop
Als straks het lieve voorjaar
Weer nieuwe mode schept
Dan heeten al die koopjes
Verouderd en verlept
Dan gaat men weer aan 't winkelen,
Nu kalm, gereserveerd,
Geen wilde jacht op koopjes
Die hen hypnotiseert.